12
Benützung überlassen werden, ist das Jalir 1847 für alle Archive fest-
zusetzen.
4. Den Archiworstanden soil freigestellt sein, vertrauenswiirdigen
Forschern auch Einsicht in die Repertorien und Zettelkataloge zu gewahren.
5. TTrkunden, Handschriften uud Akten sollen zu wissenschaftlicher
Benützung an jedes andere deutsche Archiv (Bibliothek) verschickt wer
den, falls sich das entleihende Archiv zur namlichen Dienstleistung bereit
erklart und für sichere Aufbewahrung und Rücksendunn verbürgt.
6. Es ware wünschenswert, dass für Abschriften, welche von Beamten
oder Bediensteten der Archive im Dienste von Privaten gefertigt werden,
eine einheitliche Taxe für ganz Dentschland festgesetzt würde."
De zevende (vijfde) stelling, die prof. Heigel op den wensch der meeste
sprekers introk, luidde aldus„Gut gearbeitete Repertorien wichtiger Ar-
chivgruppen sollen allmahlich in systematischer Reihenfolge gedruckt und
veroffentlicht werden."
Het debat leverde uit gebrek aan tijd (wellicht ook aan belangstelling)
niet veel op, al bevatte de rede van den directeur van het Weenensche
Kriegsarchiv Yon Wetzer zeer verstandige opmerkingen. Ten slotte werd
op voorstel van prof. Arndt uit Leipzig aan het bestuur der vergadering
opgedragen, de besluiten ter kennis te brengen van de Duitsche en de
Oostenrijkschei rijksdagen (eventueel ook van de regeeringen), met verzoek
daarop zooveel mogelijk te willen letten.
Het blijkt niet, dat daarvan veel gekomen is, en op de derde verga
dering, te Frankfort in April 1895 gehouden, werd door Dr. Dobenecker
uit Jena de motie voorgesteld: „Den Archiv-Vorstanden steht es nicht zu,
darüber zu befinden, ob in Akten, die ein Forscher zu benützen wünscht,
sich etwas findel oder nicht findet, was für sein Thema von Wert sein
könnte." Haar aanleiding daarvan werd de zaak op de vierde vergadering
opnieuw aan de orde gesteld.
Ditmaal was het prof. Prutz uit Königsberg, die verschillende stel
lingen voorstelde en toelichtte. Die toelichting was weinig belangrijk, doch
de stellingen zeiven mogen, al zijn ze niet aangenomen, hier eene plaats
vinden, omdat ze de wenschen formuleeren, die de Duitsche historici tegen
over de archieven op het hart hebben.
„I. Soweit ihr Inhalt nicht unmittelbar noch gegenwartig im Flusse
befindliche politische Fragen betrif ft, sodass Veröffentlicliungen daraus
staatliche Interessen schadigen könnten, sind die Archive wissenschaft-
liche Sammlungen und demgemasz zu behandeln.
II. Wird die Zeitgrenze, bis zu der ihre Benützung demnacli über
haupt freizugeben ist, nicht überall eine und dieselbe sein können, so
wird sie doch im allgemeinen mindestens bis zur Mitte unseres Jahrhun-
derts vorzurücken sein.
III. Bei Anerkennung und Durchführung dieser Grundsatze würde
13
sich die Erfüllung der folgenden, für die Praxis besonders wichtigen
Wünsche als selbstverstandlich ergeben
a. Da der Inhalt der Archive Gemeingut der historischen Wissen
schaft is, so steht den Archiven und ihren Beamten als solchen in Betreff
der Veröffentlichungen daraus ein Vorzugsreclit nicht zu.
b. Die Zulassung zur Archivbenützung ist weiter zu erleichtern
durch Beseitigung der bisher noch vielfach von dem Nachsuchenden zu
erfüllenden umstandlichen Formalitatensie erfogt für den der Benüt
zung endgiltig freigegebenen Teil unmittelbar durch die Archiv-Vorstande.
c. Sie gilt nicht bloss für einzelne, von dem Nachsuchenden zu be-
zeichnende Aktenstücke oder Aktenstück-serien, sondern für alle die Ar-
cliivalien, welche den den Nachsuchenden beschiiftigenden Gegenstand
betreffen.
d. Sie bereclitigt den Benützer daher zur Ein- und Durcksicht nicht
bloss der Archiv-Repertorien und Kataloge, sondern auch derjenigen
Akten, in denen er naeh ihrer Bezeichnung geeignetes Material vermuten
darf.
e. Eine Kontrole über die Benützung (durch amtliche Durchsiclit
der Excerpte und Abschriften u. a. m.) findet nicht statt, auch nicht in
Bezug auf die Archivalien, die ausserlialb des freigegebenen Gebietes erst
auf Grund besonderer Erlaubniss beniitzt werden dürften."
Hit de debatten moge het volgende hier vermeld worden. Prof.
Stieve uit Munchen verklaart zich tegen het aannemen van algemeene
regels: de persoon van den archivaris heeft meer invloed dan een reglement.
De Badensche archivaris Von Weech merkt op, dat de staat steeds
beslissen moet, waar uit eene publicatie gevaar voor het staatsbelang be
gint te ontstaan noch de archivaris, noch de historicus kan dit bepalen.
De archivaris behoort in het algemeen geenerlei voorrecht te hebben, wel
echter voor ambtelijke publicatiën.
Von Inama Sternegg uit Weenen vraagt, of het onmogelijk is: le
geslotene archieven te doen openstellen, 2e. den verkoop of de vernietiging
van archieven te verhinderen.
Prof. Schmoller uit Berlijn verhaalt, dat prins Bismarck eenmaal
verboden heeft akten uit de vorige eeuw uit te geven, omdat die uitgave
thans nog nadeelig voor Duitschland zou zijn; terwijl de correspondentie
van Frederik den Groote melding maakt van schandalen, wier openbaar
making de Russische regeering doodelijk zou beleedigen. Daar het noodig
is met onbekende personen voorzichtig te zijn, waarschuwt Spr. tegen vaste
regels, daar deze dan ook de wetenschappelijke nasporingen zouden be
moeilijken.
De heer Von Wetzer uit Weenen (bovengenoemd) verklaart weinig
heil te zien in reglementenden archivaris moet vrijheid van handelen
gelaten worden. Reglementen zijn allicht of onbruikbaar öf nutteloos. Ver-
O o o
