Aan het heilige huisje geraakt. 80 gische Gemeentewet: „Ce texte est une appl'cation des principes énoncés dans le décret de Messidor an II. Le Collége échevinal est préposé a la garde des archives locales, non pas en vertu d'un pouvoir propre, mais comme délegué de 1' autorité centrale. II lui est expressément défendu de vendre ou de distraire du dépot aucun document. II est tenu de former un état ou inventaire des archives qui lui sont confiées et d' en adresser une expéditon a 1' autorité supérieure. Dans tout ce qui concerne la fonction de gardien des archivesle collége échevinal est tenu d' obéir aux instruc tions que lui donne l'autorité centrale agissant en exécution de l'article 3 du décret de Messidor an II." 5. Wenschelijkheid der toepassing der wet van 7 Messidor an II in Sederland. Wij hebben in de vorige beschrevenhoe de Belgische Gemeentewet de beginselen van den wetgever van 7 Messidor an II ten opzichte der Gemeente-archievenhuldigt. Het ware te wenschen dat men in ons land dezelfde beginselen huldigde. Wat de praktijk betreft, zou, dunkt mij, aldus door de Regeering moeten worden bepaald: le. Ook waar de Gemeente een afzonderlijke bewaarplaats voor hare archieven heeft, die aan de door de Hooge regeering te stellen eischen van goede bewaring voldoet, en nog veel meer waar die bewaarplaats niet bestaat, moet de Hooge regeering de controle op die archieven uitoefenen door haar Rijksarchivarissen in de respectieve provinciënzelfs in gemeen ten waar een Gemeente-archivaris is aangesteld. 2e. Waar in Gemeentehuizen stukken berusten, welke de Gemeente besturen niet kunnen of willen bewarenmoetvolgens de voornoemde beginselenhet Rijk ze opvorderen ter deponeering in het Rijksarchief depót in de respectieve provincie. 36. De Gemeente-archivarissen moetenin overleg met den Rijksarchi varis in de respectieve provincie, worden aangesteld door de Gemeente besturen. Dit slechts in het algemeen. Wat de bizonderheden aangaat, vereenig ik mij met hetgeen onze hooggeschatte oud-collega Mr. Seerp Gratama thans rechter in de arrondissements-rechtbank te Rotterdam, (wiens overgaan tot eene andere betrekking, ik, ook naar aanleiding van dit belangrijk onderwerpdat hem zoozeer ter harte gingten zeerste betreur) daarover in dit tijdschrift zoo treffend juist heeft geschreven, waar hij handelt over „Wijziging van art. 103, 2e lid der Gemeen tewet" Maastricht. A. J. FLAMENT. 81 De altijd strijdlustige Mr. S. Muller Fz. neemt in het Nederlandsch Archievenblad 1896/7 no. 3 de vrijheid, om een aanval te doen op eene uiting in het door mij bewerkte levensbericht van Mr. II. O. Feith. Ik misgun mijn vriend dit genoegen niet en zou hem die vrijheid niet gaarne willen ontzeggen wat hij zegt is altijd wel de moeite der lezing waard. Wèl echter ontzeg ik hem èn het genoegen èn de vrijheid om mijne woorden te transponeeren in een anderen veel scherperen toonaard, waarin mijne uiting een gansch ander karakter krijgt dan door mij was bedoeld. Ik word niet gaarne verantwoordelijk gesteld voor meeningen, die ik niet deel. Ik heb allen eerbied voor „ons systeem", maar meende tevens te moeten doen uitkomendat de gebruiker van een archief soms wel eens wat anders noodig heeft, en het doet mij genoegendat de heer Muller aan het slot van zijn overigens zeer interessant en leerzaam betoog deze behoefte ook blijkt in te zienhij belooft ons, historici, immers naast zijne systematische inventarissen ook chronologische lijsten en alpha- betiscbe klappers. Meer mag ik niet verlangen. Ik zou het, dankbaar voor de instemming, hierbij kunnen laten, wanneer mijn geachte vriend zich in zjjne drift om „ons systeem" tegen ik weet niet welken snooden aanval te verdedigen niet een paar maal deerlijk had blootgegeven. Hij gunne mij thans ook het genoegen een zoo ervaren kampvechter even tusschen de voegen van zijn anders welgesmeed harnas te prikken een speldeprik maar, ik zal hem geen zeer doen. 1°. „Geen deskundige". Vol verschuldigden eerbied pleeg ik, belangstellende leek, nederig op te zien tot den archivaris als zoodanig Ik ga nog wel niet zoover als het „publiek" in zeker door mij bezocht Duitsch archief, waar men bij het 's morgens verschijnen van den „Herr Director" als één man opstond en hem in koor een „Guten Morgen, Herr Director" toezong, maar ik heb toch eerbied, heuschAlleen als gelrui ker van het archief meen ik alle bescheidenheid ook tegenover den „deskundigen archivaris" eenig recht van meepraten te hebben en daarop komt het hier aan. 2°. „Spoedig goed zoeken." Dat schijnt een geliefkoosde tegenstelling van den heer Muller te zijn, als hij de rol van Van Alphen's vriend tegenover sommige menschen wil spelen. Die „haastige spoed" kwam mij bekend voor! Ook nu echter gun ik mij het genoegen den vriende lijken bediller op zijne eigen tekortkomingen in deze te wijzen als hij mijne opmerking werkelijk in haar verband goed gelezen had en zich niet met alle geweld, zij het dan ook ten mijnen koste, tegen den een of anderen aanval of bedenking had willen verdedigenzou hij hebben geziendat ik zeideom de stukkendie hij noodig heeftspoedig te kunnen vinden. Ik zal niet vallen over de handige substitutie door Jaargang 1894-95, p. 8188.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1897 | | pagina 9