70
gesteld, is tot dusverre geen regeling getroffen, zoodat sommige stelsel
loos verhoogingen erlangden, anderen daarentegen zelfs na 10 en 14 jaren
dienst geenerlei verbetering van traktement bekwamen. Het artikel is
thans verhoogd ten einde eene algemeene regeling in toepassing te kunnen
brengen, volgens welke bij gebleken geschiktheid en behoorlijke plichts
betrachting de jaarwedden geleidelijk door periodieke verhooging opklim
menvoor den algemeenen Rijksarchivaris van 3000 op 4000, voor
de Rijksarchivarissen in de provinciën en de adjunct-archivarissen te
's Gravenhage van ƒ2000 op ƒ3000, voor de commiezen van 1000 op
1500, voor de klerken, amanuenses en beambten van f 400 op ƒ1000.
Deze cijfers zijn voor de Rijksarchivarissen in Noord-Holland en Friesland
iets lager gesteld, omdat de eerste in het genot van vrije woning is en
de tweede tevens het bezoldigd ambt van bibliothecaris der provincie waar
neemt. De voorgestelde jaarwedden zijn noodig ten einde de diensten,
die deze ambtenaren aan den Staat bewijzenbehoorlijk te beloonen en
hen voor het dienstvak te kunnen behouden."
Naar aanleiding hiervan lezen wij in het voorloopig verslag het volgende:
„De verhooging der traktementen van bijna alle Rijksarchivarissen in
de provinciën, met bedragen, die wisselen tusschen de 30 pet en 10 pet.
van hunne tegenwoordige jaarwedden, ging sommigen leden te ver. De
noodige zuinigheid, zoo werd gezegd, schijnt hier niet te worden betracht.
Andere leden, hoewel erkennende, dat eene verbetering der bedoelde
traktementen noodig is en geen bezwaar hebbende tegen het cijfer van
ƒ4100, waarmede het artikel wordt verhoogd, waren toch weinig inge
nomen met de ongelijke wijze, waarop de Regeering de verhoogingen
wenscht toe te kennen. De Rijksarchivaris in de kleine provincie Utrecht
zal meer hebben dan een zijner collega's in de andere provinciën, die in
Gelderland wordt van 2000 op ƒ2600 gebracht, terwijl alleen voor den
Rijksarchivaris in Zeeland geen meerder geld wordt aangevraagd. Aan
bevolen werd naar meerdere eenheid te streven.
Een lid wenschte te constateeren, dat de Rijksarchivaris in de provincie
Noordbrabant, voor wien eene verhooging van f 400 wordt voorgedragen,
aan Gedeputeerde Staten dier provincie niet de medewerking verleent,
die eene geregelde en spoedige afdoening van zaken eischt."
Tegen deze opmerkingen werd door den Minister in de memorie van
antwoord aangevoerd
„De aanmerkingen door sommige leden gemaakt ten aanzien van de
plannen van den ondergeteekende tot regeling en verbetering van de jaar
wedden van het archiefpersoneel wekken bevreemding. Geklaagd wordt
over de ongelijke wijze waarop de Regeering de verhoogingen wenscht
toe te kennen.
Meer eenheid wordt door hen aanbevolen.
71
De ongelijkheid der verhooging is niet het gevolg van onregelmatigheid
in den te scheppen toestand, maar van onverdedigbare verschillen inden
tegenwoordigen. De nieuwe regeling beoogt juist de behoefte aan eene
billijke algemeene regeling te bevredigen en een einde te maken aan een
stelselloozen toestand. Bedoeld wordt, gelijk uitdrukkelijk in den toe
lichtenden staat werd medegedeeld eene regelingvolgens welke de
jaarwedden naar een vasten maatstaf geleidelijk door periodieke verhoo
ging opklimmen bij gebleken geschiktheid en behoorlijke plichtsbetrachting.
De cijfers in het voorloopig verslag aangevoerd, om aan te toonen, dat
stelsellooze verhoogingen zouden worden toegekendkunnen geenszins het
bedoelde bewijs leveren. Immers, de verhoogingen toegedacht aan de
onderscheidene archivarissen, zijn die welke hun overeenkomstig den in
te voeren maatstaf toekomende archivaris in Utrecht zal meer hebben
dan zijne collega's, omdat hij meer dienstjaren (18) telt; op hem volgt
de archivaris in Gelderland, die meer dan 14 jaren dienst heeft, zonder
ooit eene verhooging te hebben erlangd; de archivaris in Zeeland wordt
thans niet verhoogdomdat hij in zijn tegenwoordigen rang slechts 2 jaren
gediend heeft. De voorstelling alsof eerstgenoemde archivarissen zouden
worden geprivilegieerd, is derhalve onjuist, veeleer zouden zij mogen
klagen, dat hun jaren lang eene billijke traktementsverbetering werd
onthouden.
Ten aanzien van de jaarwedde van den archivaris in Utrecht is opge
merkt, dat de provincie Utrecht kleiner is dan de andere, doch over het
hoofd is geziendat er hoegenaamd geen verband bestaat tusschen de
territoriale oppervlakte van een gewest en den omvang, de belangrijkheid
en de bewerkelijkheid van het oud-archief, dat in de hoofdplaats bewaard
wordt; dit blijkt juist te Utrecht, waar het archief belangrijker en omvang
rijker is dan in eenige andere provincie; immers, het omvat ook het oude
archief van de bisschoppen van Utrecht, wier wereldlijk gezag zich uit
gestrekt heeft over Utrecht, Overijssel, Drenthe en een gedeelte van
Groningen en aan wier geestelijk gezag bijna geheel Nederland onder
worpen was.
Eindelijk is door sommige leden gezegd, dat hier de noodige zuinig
heid niet betracht scheen. Tegenover dit verwijt mag opgemerkt worden
dat hier, evenals bij andere nieuwe regelingen de aard en omvang van
den te verrichten arbeid de verhooging eischt. Het is voor 's lands dienst
van het grootste belang, dat de archivarissen zoo lang mogelijk bij hun
archief behouden blijven, omdat hun kennis van en hunne vertrouwdheid
met de hun ter bewerking gegeven verzameling met den dag toenemen
hetgeen aan de bruikbaarheid der collectie ten goede komtja een onmis
baar vereischte voor de bruikbaarheid is. Onthoudt men nu aan deze
ambtenaren elk vooruitzicht op eene billijke verbetering huDner positie
dan ontstaat het gevaar, dat zij naar eene andere beter bezoldigde of