94
vooraf (wij volgen thans verder het verslag) bestudeering van de binnen-
en buitenlandsche litteratuur over „de te behandelen onderwerpen." Tan
de geraadpleegde boek- en kaartwerken werd aanteekening gehouden ter
samenstelling van een „Repertorium over de Nederlandsehe Krijgsgeschie
denis". Dit werk vorderde echter zeer traag.
Bovenomschreven doel werd in zooverre van grooteren omvang dan
oorspronkelijk het plan was, dat „het onderzoek (wèl) zich aanvankelijk
bepaalde tot de krijgsgebeurtenissen der jaren 1793, 1813, 1814 en
1815 maar dat „tevens, naar mate zulks voorkwam, aanteekening
gehouden (werd) van bescheiden of bijzonderheden, betreffende andere
oorlogstijdperken." Een uitbreiding dus, die maakte, dat geheel onze
krijgsgeschiedenis binnen den kring van het onderzoek werd getrokken.
De volgende archieven en verzamelingen werden van 1891 1894 onder
zocht: het Koninklijk Huisarchief} het „Archief" van prins Prederik,
hetwelk ook bevat de „nagelaten papieren" van prins Willem George
Frederik, overleden in 1799 als Oostenrijksch veldmaarschalk; het Alge
meen Rijksarchief; de „Archieven" van het Departement van Oorlog
(nader omschreven als: het Kabinets-Archief, de Charter-Kamerde Alge-
meene Index, de archieven van opgeheven CommandementenKorpsen
en Inrichtingen en het archief der Genie); de verzameling bandschriften
der Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhagede provinciale griffiën van
Zeeland, Noordbrabant, Limburg, Gelderland, Friesland en Groningen;
de rijksarchieven te Middelburg, 's Hertogenbosch, Maastricht, Arnhem,
Leeuwarden en Groningen; de gemeentearchieven van diezelfde steden
en van s-Gravenhage, Bergen-op-ZoomBreda, Nijmegen, Gorinchem,
Leeuwarden en Groningen; terwijl verschillende particulieren hunne
verzamelingen, familiepapieren enz. beschikbaar stelden. Van 1894 tot
1895 werden in verschillende dezer archieven en collecties de nasporingen
voortgezet, terwijl verder nieuwe onderzoekingen werden ingesteld in
Assen, Zwolle, Deventer, UtrechtHaarlemAmsterdamAlmelooKam
pen Goes, Aardenburg, Axel, Hulst, Oostburg, Sluis, Philippine, Sas
van Gent, Brouwershaven en Zieriksee. Ook in België werden onder
zoekingen ingesteld. Het was immers te vermoeden, dat ook het buiten
land vele gegevens zou opleveren. Het verslag geeft inlichtingen omtrent
de belangrijkheid van wat werd gevonden 2).
Door wie wordt het onderzoek verricht? De heer De Bas heeft de
leiding en neemt ook zelf aan den arbeid deel. Ook enkele archivarissen
verrichten het onderzoek zelf. Maar het grootste deel van den arbeid
wordt verricht door „officieren der Infanterie onder, voorlichting van
95
de respectieve beheerders der archieven en overeenkomstig ontvangen
instructiën"
Hoe werd gewerkt? Men ontwierp „chronologische lijsten der in de
verschillende archieven en andere verzamelingen voor de kennis der ver
schillende oorlogstijdperken beschikbare archivalia", een arbeidelders
(bladz. 8) ook genoemd het ontwerpen van „overzichten van de militaire
stukken", terwijl „na voltooiing der nasporingen voor eenigen oorlog uit
alle daarop betrekking hebbende bundels één chronologisch geordende
catalogus samengesteld" wordt. Verder is in het verslag sprake van
„excerpeeren der stukken" 2). Later nog spreekt de heer De Bas van
het „bewerken in afschrift" 3j. Tevens is een aanvang gemaakt met het
aanleggen van een bibliographische verzameling en van een verzameling
kaarten. De eerste is „samengesteld uit ten geschenke ontvangen 4)
gedrukte catalogi en inventarissen van archieven hier te lande, benevens
Ik neem dit woord hier en elders over uit het Terslag. Natuurlijk wordt hier aan dit
woord een uitgebreidere heteekenis gegeven dan strikt genomen wenschelijk is.
Uitvoeriger is dit geschied in de in dit tijdschrift reeds besproken lezing door den heer
De Bas in de Vereeniging tot beoefening van de Krijgswetenschap den 30 November 1894 gehouden.
i) Een vraag. In de Instructie voor de officieren belast met de Krijgsgeschiedkundige werk
zaamheden dd. 28 September 1892 wordt gezegd, dat die werkzaamheden zullen plaats hebben
van October tot Maart, omdat de dienst zulks in die maanden het best toelaat. (Vgl. ook bldz.
8 van dit verslag.) In de Nieuwe Rotterdammer Courant van 13 Maart 1895, tweede blad,
wordt aan de vermelding van deze omstandigheid de opmerking toegevoegd„Dus die werkzaam
heden geheel ondergeschikt gemaakt aan den dienst." Is er vooruitzicht, dat die toestand op den
duur in gunstigen zin worde veranderd? En verder. In datzelfde blad, waarin bij die gelegenheid
zéér waardeerend over het streven zelf wordt gesproken, leest men: „Nu langzamerhand het
archiefwezen en de werkzaamheden der archieven (archivarissen?) hoogere plaats begonnen is in
te nemen in de wereld der wetenschap, moet dadelijk de vraag rijzen, of personen, hoe bekwaam
overigens ook, zoo maar zonder bepaalde theoretische voorbereidingeen onderzoek en een regeling,
als de heer De Bas wil, zullen kunnen entameeren. Ons komt het dan ook voor, dat in de
•allereerste plaats moet worden geregeld de opleiding der toekomstige arbeiders in den wijngaard,
opdat een wetenschappelijke keurbende onder de officiereu worde gevormd, die zich met hart en
ziel op deze taak kan toeleggen. Zonder het gevaar te loopendat hun carrière wordt benadeeld,
doordat zij hebben gekozen dit onderdeel van den militairen werkkringeen noodzakelijk onderdeel,
waarvan hoe langer hoe meer het nut aan den dag treedt." Sedert dit werd geschreven zijn twee
jaren verloopen. Is er sedert dien tijd reeds iets gewonnen in die richting? De heer De Bas
zal de eerste zijn te erkennen, dat stappen in die richting noodzakelijk moeten worden gedaan.
s) In het verband, waarin dit woord hier (bldz. 2) voorkomt, zal dit moeten beteekenen
het zeer kort omschrijven van den inhoud, welke omschrijving dan de titel is, waaronder het
document op den catalogus (inventaris) voorkomt. Er mag hier natuurlijk geen sprake zijn van
het maken van excerpten, die zouden moeten dienen om voor het gemak van den beoefenaar der
krijgsgeschiedenis het gebruik der stukken zelf onnoo lig te maken. Met dergelijke excerpten zal
in de meeste gevallen geen ernstig onderzoeker gediend wezenwanneer de documenten zelf te
zijner beschikking staan. En ook als het gebruik daarvan hem ontzegd is, zal de waarde der excerp
ten voor hem nog zeer twijfelachtig zijn. Het maken van laatstbedoelde excerpten is dus een
werk van zeer problematieke waarde en zou tijd verslinden, die met meer vrucht op andere wijze
kan worden besteed.
3) Ik meen dat de heer De Bas hier op den verkeerden weg is. Ik kan mij voorstellen, dat
het copiëeren van stukken, die voor anderen niet of zeer moeilijk te bereiken zijn (b.v. die in
sommige particuliere verzamelingen hier te lande of die in archieven, enz. in het buitenland)
van nut kan zijn, nu de heer De Bas en zijne medehelpers het geluk hebben, die onder hunne
oogen en tot hun gebruik te krijgen. Maar - men zie bijlage II hij ga niet verderl
Documenten te doen copiëeren, welke zich hier in publieke archieven bevinden, is tijdverspilling,
nu hier te lande die documenten zelf naar bijna overal, in de eerste plaats naar Den Haag,
waar de aangelegde krijgshistorische collectie zich bevindt, kunnen worden opgezonden ter raad
pleging! Of is de heer De Bas van plan, die stukken zelf te publiceeren of door zijne mede
werkers te doen publiceeren? (Vgl. bldz. 11, laatste alinea).
4) Wij willen hopen, dat deze verzameling toch óók wel door aankoop verrijkt zal worden?
En dat hierin toch ook zullen worden opgenomen bronnenpublicaties van krijgsgeschiedkun
digen aard.