Mr. J. E. Heeres.
92
„of zulks moet aan het gehalte van den geschiedkundigen arbeid, waartoe
„men zich heeft gezet, ten goede komen.
„Afgescheiden van hetgeen hier werd aangevoerd ten gunste van „het
„kleine plan", bestaat tegen zijne vervanging door „het groote", zooals de
„heer de Bas wil, onzerzijds nog een overwegend bezwaar.
„Nu reeds wordt in het Rijksarchiefgebouw te 's Gravenhagedoor de
„Staats- en andere officieele stukken van vroegere tijden (tot 1813), eene
„aanzienlijke ruimte ingenomen.
„Zoodra het nieuwe gebouw voor bedoeld archief in gebruik is gesteld
„zullen daarin vermoedelijk ook dergelijke bescheiden, betrekking hebbende
„op een zich bij genoemd jaar aansluitend tijdvak, worden opgenomen
„tevens met het doel om de archiefkamers van departementen van Alge-
„meen Bestuur enz. te ontlasten.
„In den loop der eeuwen zal in denzelfden geest worden gehandeld en
„zullen naar het (de) Archiefgebouw(en) opvolgend worden overgebracht:
„de archieven, handelende over tijdvakken, welke ver genoeg achter ons
„liggen, om hetgeen daarin is gebeurd ter bearbeidingdesverlangd, aan
„historici te kunnen overlaten.
„Blijft de steeds klimmende schrijfwoede aanhouden, dan ziet men
„mede in aanmerking genomen de moeilijkheid om te beslissen, wat voor
„de bedoelde overbrenging gerust kan worden vernietigd voor het
„geestesoog, te 's Gravenhage, in de 23e of in de 24e eeuw, eene archief-
kolonie verrezen. De moeilijkheid, welke daaruit voortvloeit, zou nog
„grooter worden, zoo op het door den heer de Bas voorgestane beginsel
„werd ingegaan: namelijk voor een speciaal onderwerp „een zelfstandig
„archief in het leven te roepen, waarin volledige afschriften van alle
„belangrijke bescheiden uit alle archieven voorkomen".
„Overtuigd dat, met het oog op de toekomst, geen uitbreiding maar
beperking tot het strikt noodige in zake het archiefwezen een dringende
„eisch is, zijn wij ook ddarom tegen „het groote plan" gekant."
Ten slotte verklaart E. omtrent het bewuste antwoord van den heer
De Bas aan Mr. Muller „dat de nadere door den heer De Bas afge
legde verklaring onzekerheid laat voortdurenof wanneer „het Krijgs
geschiedkundig Archief" eene afzonderlijke afdeeling van het Algemeen
„Rijksarchief zou uitmaken daarvan het gevolg zou wezen, dat naar
„die afdeeling de oorspronkelijke stukken, nopens het bewuste onderwerp,
„zouden worden overgebracht, dan wel, dat dit Algemeen Rijksarchief,
„wat tegenwoordige wijze van opbergen, ordening en rangschikking van
„bescheiden betreft, intact zou worden gelaten en dat in de bedoelde afdee-
„ling alleen afschriften zou worden opgenomen van die stukken, welke
„in dat archief voorkomen en uit een krijgshistorisch oogpunt van belang zijn.
„Aan den eenen kant staande tegenover de verontwaardiging van den
„heer De Bas zoo men hem toedicht „het schoone verband onzer archie-
93
„ven (dus ook van het belangrijkste van allen) te willen uiteenrukken",
„kunnen wij ons aan den anderen kant niet voorstellendat het in zijne
„bedoeling kan liggen in eene onderafdeeling van het Algemeen Rijks
archief „afschriften" op te leggen van stukkenwelke in een ander ver-
„trek van het voor dat archief bestemde gebouw in originali kunnen wor-
„den geraadpleegd".
Wij hebben getracht een objectief overzicht van dezen pennestrijd te
geven. Men zal ons kunnen verwijtendat aan E.den aanvaller
langer het woord is verleend dan aan de verdedigers. Dit is echter
niet alleen overeenkomstig de werkelijkheid maar vindt mede zijne
verklaring in de meer soliede argumentatie van E. Dit laatste klinkt
subjectief en wij kunnen niet nalaten dien klank nog te versterken door
te verklarendatzoo wij ongevraagd als scheidsrechter in deze in een
algemeen dagblad besproken zaak zouden mogen optredenwij ons in
hoofdzaak aan de zijde van E. zouden scharen.
J. A. FEITH.
Litteratuurkroniek
door
F. DE BAS. Nasporingen en studiën op het gebied der Neder-
landsche krijgsgeschiedenis. Eerste jaarverslag (l October
1895). Overgedrukt uit de Verslagen, Rapporten en Me-
moriën omtrent Militaire onderwerpen. 's-Graven-
hage, Van Cleef, 1896. (II, 72 bldzz.)
„Bij K. B. van 24 April 1891 n°. 13 werd goedgekeurd, dat een
onderzoek zou worden ingesteld naar de in verschillende Archieven aan
wezige gegevensvan belang voor de Nederlandsche Krijgsgeschiedenis.
Korten tijd daarna ontving de Luitenant-Kolonel F. de Bas een opdracht
tot het verzamelenschiften en rangschikken van bouwstoffenbetrekking
hebbende op de krijgsgeschiedkundige gebeurtenissen: in de eerste plaats
van het jaar 1793 (in aansluiting aan het bekende werk van F. H. A.
Sabron over den oorlog van 1794—1795), vervolgens van de jaren 1813,
1814 en 1815."
Aldus wordt in dit „eerste jaarverslag" dat een groote voldoe
ning zal zijn voor den heer De Bas het doel kortelijks uiteengezet
van de aan hem opgegeven opdracht. Natuurlijk ging aan het onderzoek
l) Ofschoon ik niet gewoon hen in deze litteratuurMwie/r bepaaldelijk critiek uitteoefenen
neem ik toch zoo nu en dan de vrijheid, een vraag, die hij mij is opgerezen, te stellen, of
bedenkingen terneer te schrijvendie mij van gewicht voorkomen. De heer De Bas zal mijin
't belang der zaak, ten goede houden, dat ik ook ditmaal die gewoonte volg.