90 „Uit de zooeven besproken en uit andere geschriften over het bewuste „onderwerp valt voorts af te leiden, dat, zoo b.v. aan het onder b bedoelde „plan uitvoering zou worden gegeven „1°. eene betrekkelijk groote localiteit, tot opstelling van de archief stukken en tot werkkamer, zou benoodigd wezen; „2°. voor het maken van afschriften, excerpten enz. over een kleine „maar deugdelijke kern van officierendie zich eenige jaren achtereenvolgens „aan die taak wijden, zou moeten worden beschikt; „3°. deze afschriften, excerpten enz. langzamerhand zoodanig dienen te „worden aangevuld en gecompleteerd, dat eene verzameling wordt ver kregen, welke hem, die een of ander krijgshistorisch onderwerp wenscht „te behandelen, in staat zou stellen daaromtrentin het bedoelde krijgs geschiedkundig archief zelf de bronnen te raadplegen; „4°. een en ander aanzienlijke uitgaven ten gevolge zou hebben. „Het „kleine plan" draagt een veel meer bescheiden karakter. Daarmede „werd voornamelijk beoogd „het particulier initiatief" zoodanig op te wek ken en te ondersteunendat officierendie zich tot een of andere krijgs- „historische studie voelen aangetrokken niet behoeven te worden afgeschrikt „door de bezwaren, welke er aan verbonden zijn, om tot de wetenschap „te komen waar (in Rijks-, provinciale-, gemeente- en particuliere archieven), „en in welk onderdeel dier archieven, de stukken voor eene dergelijke „studie zijn te vindenzoomede wat deze stukken in hoofdzaak behelzen. „Ter uitvoering van dit „kleine plan" werd door den minister van „Oorlog Bergansius een koninklijk besluit uitgelokt (van 24 April 1891 „No. 13), waarbij in aansluiting aan hetgeen door hem in de Memorie „van Antwoord, betreffende Hoofdstuk YIII der Staatsbegrooting voordat „jaar, was medegedeeld werd goedgekeurd, dat „een onderzoek zou „worden ingesteld naar de in verschillende archieven aanwezige gegevens, „van belang voor de Nederlandsche krijgsgeschiedenis." „In overeenstemming daarmede ontvingkorten tijd daarnade heer „de Bas de in den aanhef dezer vermelde opdracht, en werd hij sedert „1893, bij de vervulling van deze taak, bijgestaan door officieren, aan- „wezig in garnizoenen, waar een of ander archief is gevestigd. „En nu zijn wij vanzelf genaderd aan het principieel verschilhetwelk „tusschen ons beiden bestaat omtrent de wijze waarop deze taak had „moeten zijn opgevat. „Het ideaal voor oogen houdendehetwelk hierboven onder 3 werd „aangegeven, heeft de heer de Bas zich aan den arbeid gezet, alsof niet „„het kleine" maar „het groote plan" aan de orde was. Hij is daardoor „gekomen tot het doen verrichten van werkzaamheden, welke alleen genoeg zame waarde en beteekenis hebben, zoo daarmede worden belast officieren „omtrent wie bepaalde zekerheid bestaat, dat zij van een handschrift eene „copie leveren welke in waarde met het oorspronkelijk stuk volkomen 91 „gelijk staat, officieren, die voldoen aan eischen, hiervoren onder 2 „vermeld." „Een ernstig historieschrijver is slechts dan verantwoord op „copieën af te gaanzoo originalia buiten zijn bereik liggen doordat „zij zich in het buitenlandof in particuliere handenwaaruit zij niet zijn „los te krijgenbevindendan wel zoo voor de volkomen juistheid en „nauwkeurigheid dezer copieën waarborgen voorhanden zijnj, als het „kleine „plan in den regel niet kan geven. Naar onze meening had men zich dan „ook bij de uitvoering van dit, door den minister van Oorlog vastgestelde, „plan moeten vergenoegen met den uitslag van het onderzoek der verschil lende archieven in beknopten vorm neer te leggen in gemakkelijk te „raadplegen inventarissen (catalogi)registers en klappersaangevuld „waar dit noodig is, door excerpten; met er zich verder toe te bepalen „aan den schrijver de behulpzame hand te bieden tot het consulteeren der „oorspronkelijke stukken en hem alleen in de gevallenzooeven aangeduid, „in de gelegenheid te stellen van c.q. gemaakte afschriften kennis te nemen. „Wanneer men bedenkt, dat de majoor Sabron alvorens tot de „beschrijving van den oorlog van 17941795 op het grondgebied van „de Republiek der Vereenigde Nederlanden, en de majoor Koolemans „Beynen, alvorens tot „de krijgsgeschiedkundige studie over de verdediging „der Bataafsche Republiek in 1799" over te gaan de bronnen daarvoor „zelf hebben moeten opsporendat door hen desniettemin degelijke en „deugdelijke arbeid is kunnen worden geleverd, dan zal wel niet nader „behoeven te worden toegelicht, hoe, door zich binnen de perken van „het kleine plan" te houden, den officieren, die hun voorbeeld mochten „volgendeze taak veel gemakkelijker zal worden gemaakt. „Deze officieren zouden weliswaar alsdan eveneens voor de noodzakelijk heid blijven gesteldmeestal zelf afschriften of excerpten van de door hen „„belangrijk geoordeelde" bescheiden te vervaardigen, maar dit is, in „onze oogen, een groot voordeel. „Eerstens omdat daardoor het oordeelof een stuk belangrijk is of niet „aan den schrijver van het krijgshistorisch werk in quaestie blijft over gelaten en niet aan den persoon, die met het verzamelen van krijgs historische bouwstoffenin algemeenen zinis belast. „Tweedens omdat, door de bedoelde vervaardiging zelf op zich te nemen, „de inhoud van de oorspronkelijke stukkenwaarover gezegde afschriften „en excerpten loopen, onwillekeurig beter in het geheugen wordt opge komen en tevens verstandelijk verwerkt. En het kan wel niet anders t) De in de Rijksarchieven berustende stukken kunnen, ter plaatse waar zich een zoodanig archief bevindt, worden geraadpleegd c. q. door de medewerking van den betrokken archivaris in te roepen tot het doen overkomen van dergelijke stukken uit andere provinciën. Zoo kunnen zonder bezwaar de bescheiden uit het algemeen Rijksarchief te Maastricht, 's-Her- togenbosch, Middelburg, Arnhem enz. en omgekeerd, die uit de Rijksarchieven in deze gemeenten te 's-Gravenhage worden geconsulteerd.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1897 | | pagina 14