86
van Merula's testament door B. en W. in hun vergadering van 5 Mei
1852 genomen werd, behoeft de huidige stedelijke regeering zich dat niet
al te zeer aan te trekken. Voor het geval echter, dat het nog iemand
in den. zin mocht komen een parallel te trekken tusschen Brielle en
Rozendaalkan het zijn nut hebben het volgende besluit van den Brielschen
Gemeenteraad in dato 22 Oct. 1875 aan te halen:
„De missive van den heer Ds. de Jager (fol. 251 vermeld), houdende
verzoek om van het archief der gemeente zulke acten te mogen uitgeven
wier publiceering den beoefenaar der geschiedenis niet dan aangenaam
kan zijn en alzoo door hemverzoekerwenschel jk wordt gevonden
waartoe de Raad thans toestemming verleent."
Niet mooi gezegdmaar aan duidelijkheid niets te wenschen overlatende.
Geen wonder dan ook, dat de heeren Mr. J. A. Fruin en Mr. M. S.
Pols op p. XXIV van hun inleiding op het door hen uitgegeven Rechts
boek van den Briel, het volgende konden neerschrijven: „In de eerste
plaats komt die dank toe aan het Brielsche gemeentebestuur, dat ons
het gebruik der in zijn archief bewaarde H.S.S. op onbekrompen wijze
vergunde."
Nog even herinneren wij aan „de Brielsche keuren uit de 15e eeuw",
door den heer De Jager in 1877 in het licht gegeven (in „Nieuwe
Bijdragen voor Rechtsgeleerdheid en Wetgeving"), welk belangrijk Manu
script eenigen tijd geleden door mj aan genoemden heer werd toegezonden
voor de bewerking van een herdruk dezer uitgaaf. En eindeljk gelooven
wij dat de lieden, die de laatste tien a vjftien jaargangen van de
Navorscher" geraadpleegd hebben, de Brielsche regeering zeker niet van
onvrjzinnigheid te dezen opzichte zullen beschuldigen.
Met de opname dezer regelen zult U zeer verplichten
Uw dienstw. dienaar
Brielle, Dec. 1896. JOH. H. BEEN.
Wj hebben met belangstelling van de bovenstaande feiten kennis genomen
en verheugen ons daarover zeer. De heer Been vergunne ons echter
op te merken, dat de omstandigheid, dat het Brielsche gemeentebestuur
de handschriften van keurboek en rechtsboek ter uitgave afstaat, hoegenaamd
niets verandert aan het feit, dat ditzelfde bestuur aanleiding geeft tot
rechtmatige verbazing door haar besluit om Merula's codicil verzegeld
te bewaren. De mededeeling van den datum van dit besluit zou ons
inderdaad groot belang inboezemenomdat die ons toelaat te hopendat
de tegenwoordige Brielsche vaderen verstandiger zjn dan hunne voor
gangers van voor 45 jaren, indien niet de handhaving van den zotten
maatregel ons zonneklaar het tegendeel bewees! Red.
87
Nogmaals het Krijgsgeschiedkundig Archief.
De rede, door den kolonel P. de Bas in de Yereeniging ter beoefening
van de krijgswetenschap op 30 November 1894 gehouden over rde
schatkamers onzer krijgsgeschiedenisgaf aanleiding tot een polemiek in
ons orgaan tusschen den voorzitter van de Vereeniging van Archivarissen,
Mr. S. Muller Fz. en genoemden kolonel, belast met het toezicht
op de krijgsgeschiedkundige nasporingen. Men mag aannemendat beide
heeren het zwaard in de schede hebben gestoken, nu als aanleiding tot
het tusschen hen gerezen misverstand is geconstateerd de verschillende
beteekenis, die de part jen hechten aan het woord „archief." De heer
Muller houdt vast aan de definitie, door onze Yereeniging in hare
jaarvergadering van 14 Juni 1896 vastgesteld, hj beschouwt een archief
als een organisch geheelde heer de Bas geeft aan een archief eene
ruimere beteekenis en noemt met vele anderen, zelfs van enkelen in
den kring der archivarissenarchief, wat eigenljk bibliotheek zoude
moeten heeten.
Doch de heer de Bas is niet alleen aangevallen geworden uit het kamp
der archivarissenook op het open veld van een algemeen dagblad waagde
iemand een aanval, en aanstonds was onze manhafte kolonel, wien men
zeker allerminst ijver en liefde voor zjne krjgsgeschiedkundige naspo
ringen kan verwjtenbereid den degen te kruisen. De Avondpost van
26 November, 1 en 5 en 20 December 1896 is het terrein van den strjd tus
schen E. ter eene zijde en N. N.en later kolonel de Bas, ter andere zjde.
Het duel is afgeloopen zonder verzoening en zonder den dood van een
der partjende Redactie van De Avondpost is in het nummer van 20 Dec.
na het laatste woord aan E. te hebben gegeventusschen de partjen ge
treden met de woorden: „Laat het nu genoeg zjn! De quaestie is onge-
twjfeld hoogst belangrijkdoch zj leent zichuitteraardniet voor eene
diepgaande bespreking in een algemeen dagblad. Het Ned. Archievenblad
is dunkt onshet meest daartoe aangewezen terrein."
Het schjnt, dat partjen geen lust bezitten den strjd op het hun
aangewezen terrein voort te zetten en men mag er zich in verheugen
van beide zjden kent men elkanders meening thans voldoende. Niet om
partjen opnieuw aan te sporen den degen te trekken, doch enkel omdat
in het orgaan der archivarissen gewag dient te worden gemaakt van den
daarbuiten gevoerden strjd over eene archiefquaestie(men mag toch
aannemen, dat niet alle archivarissen lezers van De Avondpost zjn),
wordt hier een résumé van dien strjd gegeven.
E. was naar aanleiding van het eerste Yerslag over de krjgsgeschied
kundige onderzoekingen in hoofdzaak tot deze drie gevolgtrekkingen
gekomen
„I. Aan afschriften van deugdeljke in den vreemde berustende bescheiden