52
band onzer archieven uitéén te rukkenwaarbij de uitvoering zijner
ondoordachte voorstellen onvermijdelijk zou leiden tot opheffing der provin
ciale depots en het overbrengen van hun inhoud naar het Algemeen
Rijksarchief te 's Gravenhage
Ware toch de opvatting van den Heer Mr. S. Muller juist, dan zou ik
omgaan met het misdadige voornomen om de gewestelijke en de stedelijke
besturen van een deel van hun „geheugen" te berooven: uitsluitend ten
bate van de krijgsgeschiedenis zonder bij zoodanige onzinnige concentratie
de enkel voor het krijgswezen beoogde voordeelen te bereiken.
Mocht de minder gelukkige redactie van één enkelen volzinvan één ver
keerd gekozen woord, bij mijn voordracht van 30 November 1894 in de „Ver-
eeniging ter Beoefening van de Krijgswetenschap" den oningewijden lezer
aanleiding kunnen geven tot dergelijke opvatting, geenszins verklaren wij
ons zulks van een tot oot'deelen bevoegde en deskundige als de Rijks
archivaris in het Sticht. De bedoelde minder juiste bewoordingen haalde hij
aan, doch zonder vermelding van andere zinsneden, waarin wordt gesproken
van het nemen van excerpten en afschriften. Mr. Muller kon toch weten,
welke voorschriften de onder mijn toezicht werkende officieren volgen
terwijl ik hem mondeling de plannen en bedoelingen van het krijgsge
schiedkundig onderzoek had toegelicht.
Niemand ware minder gerechtigd dan hijom mij op dergelijke gronden
in verdenking te brengen bij zijne collega'strouwens de meesten wisten
wél beter.
Wat toch had ik gezegd „Wij achten den tijd rijp en de gele
genheid gunstig omin verband met de plannen der Regeering tot uit
breiding of vernieuwing van het Algemeen Rijksarchiefgebouw te
„'s Gravenhageook onze krijgsarchieven bijéén te brengen, en tot een
„regelmatige bewerking der Nederlandsche Oost- en West-Indische krijgs
geschiedenis te geraken. Mits bij dien bouw op de vereischte ruimte
„tot opstelling en op werkkamers worde gerekend, zouden wij
„wenschen alle staatsarchieven tot een bepaald jaar naar het Algemeen
„Rijksarchief over te brengen, waardoor de voornaamste bouwstoffen voor
„alle tijdperken der Nederlandsche en der Nederlandsch-Indische krijgs-
„geschied nis op één plaats zullen vereenigd worden."
Hoewel ik met alle staatsarchieven tot een bepaald jaar" bedoelde de
archieven der Departementen van Algemeen Bestuurgeenszins de Rijks
archieven in de provinciën had de Heer Mr. Muller volle recht gehad deze
misstelling te betichten. Maar ook niet meerMijn voordracht gaf geen
aanleiding om mij van roofzuchtige plannen te verdenken.
Zoo min als de heer Mr. Muller en andere Rijks-ambtenaren verlang
53
ik verdacht te worden van annexatie-ontwerpen of den schijn op mij te
zien laden, als verlangde ik verplaatsing van de gewestelijke archieven
naar 's Gravenhage.
Wanneer zulks mijn bedoeling ware en eenige waarschijnlijkheid tot
dergelijke verplaatsing bestondwaartoe zou het dan dienenomzooals
nu reeds gedurende een viertal jaren geschiedt, aan daartoe bekwame en gene
gen officieren in de garnizoenen, waar Rijks- of belangrijke Bijzondere archie
ven zijn gevestigd, de samenstelling van overzichten, inventarissen, afschriften
en excerpten der voorhanden krijgsgeschiedkundige bescheiden op te dragen?
Gelooft Mr. Muller inderdaad, wanneer de waarschijnlijkheid van
voormelde verplaatsing doorschemerde, dat een verlicht Oorlogsbestuur
zich domweg tot zulk een verkeerde economie van krachten en tijd zou
laten verleiden Durft de Heer Muller aannemendat de Koninklijke
Academie van Wetenschappen dergelijke pogingen zou steunen of bijval
toonen voor hetgeen de Minister van Oorlog thans op krijgsgeschiedkundig
gebied laat verrichten
Ten einde nutteloozen woordenstrijd te voorkomen, tevens door feiten
mijne bedoelingen toe te lichtenbedwong ik den lust tot wederlegging van
den Heer Muller in Uw orgaan, tot het Eerste Jaarverslag de be
doelingen en de reeds door het Oorlogsbestuur bereikte uitkomsten onpar
tijdig en voor allen duidelijk in het licht zou stellen.
Bijlage II van bedoeld verslag bevat een overzicht der tot 1 October
1895 bij het Krijgsgeschiedkundig Archief van den Generalen Staf opge
legde bundelsbescheiden en schenkingen. Zonder wetenschappelijke
pretentiën beoogt dit overzicht voorloopig een numerieke opgave. Later
zullen de origineele stukken nu nog betrekkelijk weinige in getal de
excerpten en copiën én de gedrukte stukken afzonderlijk vermeld worden.
Een enkele blik in die Bijlage zal den Heer Muller overtuigen, dat bij
het Krijgsgeschiedkundig Archief in wording geen enkel vandalisme is
gepleegd dat het uitsluitend bestaat uit excerptenafschriften schen
kingen en door eigen arbeid verkregen uitkomsten.
Wij twijfelen dan ook niet, of de Heer Muller zal inzien, dat hij
ter zakeals Don Quichotte in de door Cervantes zoo geestig beschreven
manoeuvres, tegen windmolens heeft geschermd.
Om verder aan te toonenhoezeer ik omtrent de bezwaren eener over
dreven concentratie van archieven dergelijke denkbeelden koester als mijn
geëerde protestant in het Stichtherhaal ikdat alleen onder de door mij
bedongen maar alweder niet door den Heer Muller aangehaalde
voorwaardenvereeniging der oorlogs-archieven van Nederlandvan Oost-,
West-Indië en vroegere bezittingen, in het nieuw op te richten Algemeen
Rijks-archiefgebouw worde verlangd. Deze voorwaarden luidden, dat de
militaria één afzonderlijke afdeeling zouden uitmakenen men op de
vereischte ruimte tot opstelling en bewerking dier bouwstoffen rekende.
1) Verslag der bijeenkomst van de Vereeniging ter Beoefening van de Krijgswetenschap op 30
November 1894. „De schatkamers onzer Krijgsgeschiedenishl. 125. Zie ook de Nieuwe Rotter-
damsche Courant d.d. 13 Maart 1895. Letteren en Kunst.