62
kerwaard (no. 156 en 157), reglement van den Diemerdijk (no. 809),
schouwbrief van de Vecht (no. 812 en 813), enz.
De regelen voor het uitgeven van regestendoor S. in het Programma
ontvouwd, zijn zooveel mogelijk gevolgd. Van daar dat de vidimussen
slechts afzonderlijk zijn vermeld, wanneer de autoriteit, die het vidimus
verleende, het recht hierdoor niet slechts registreerde, maar ook versterkte
Terecht is de lijst niet bezwaard door het groot aantal vidimussen, doch
hieraan is een bezwaar verbonden; dikwijls toch werd een vidimus gevraagd,
waar het recht werd aangetast en men de oorspronkelijke oorkonden niet
in gevaar wilde brengen. In dergelijke gevallen kan de datum van het
vidimus licht geven over den strijd, gevoerd over het recht in de oor
konde vervat.
De transporten, plechten, enz. uit de transportregisterseerst onder de
op te nemen regesten vermeld, zijn thans achterwege gelaten wegens
het overgroot aantaldoch wel zijn allen opgenomendie nog in originali
of in cartularia aanwezig waren. Hierdoor zijn thans een paar honderd
regesten hierover vermeld, die of grootendeels ook achterwege hadden kunnen
blijven, of aangevuld hadden moeten worden met die transporten uit de
registers die in direkt verband staan met stadsbezittingendoch waarvan
geen origineelen of andere afschriften meer in het archief aanwezig zijn.
Ook van de stadsschuldbrieven zijn er verschillende opgenomendie
althans volgens het regest, slechts het bedrag en den schuldeischer ver
melden en dus even goed gemist konden worden als de andere niet opge
nomen schuldbrieven.
De opname van deze stukken vindt haar oorzaak in den door S. gehul-
digden regel om alle oorkonden op te nemen, in de cartularia vermeld.
Hierdoor vinden wij in de regesten er ook enkelen, wier verband met
het Sticht zeer verwijderd is, als no. 645 (stadsrentebrief van Delft), 833
(rentebrief van Amsterdam), 666 (klacht van Johan van Nassau tegen Jan
van Beieren) en 710 (geschil tusschen hertog Adolf van Cleve en Gerart
van Cleve). Niet altijd is het na te gaan, waarom dei-gelijke oorkonden
in een cartularium zijn opgenomen; niet zelden dienden zij als voorbeeld,
zoodat, vooral waar, als bij het register van Floris Tzwynnenwij een
geheel of gedeeltelijke particuliere verzameling voor ons hebben, eenige
beperking wellicht niet ongewenscht ware geweest.
De bovenvermelde regel is waarschijnlijk ook de oorzaak van het opnemen
van enkele regesten van stukken, die strikt genomen moeilijk tot de
oorkonden gerekend kunnen worden. Ik heb het oog op no. 487 (aantee-
kening), 505 (verklaring), 490, 491, 518, 865, 866, 841, 1324, 1329
(formulieren), 691 (verzoek), 725, 767 (kennisgevingen), 762, 1167
(brieven).
63
Ten slotte enkele speciale opmerkingen. De uitlegging, door S. aan „des
anderen dages" gegeven, in afwijking van de verklaring in het Programma
hieraan gegevenschijnt inij niet navolgenswaardig. De wederlegging
hiervan door Mr. J. G. Ch. Joosting in de Bijdr. voor Yadl. Gesch. en
Oudh. gegeven, is, geloof ik, afdoende, zoodat ik met verwijzing daarnaar
kan volstaan. Toevallig vond ik voor enkele dagen nog een afdoende
plaats in een kroniekje over de visscherij-troebelen te Gorinchem in 1454
door Dirck Pau Franckenss kanunnik aldaarwaar 7 December
omschreven wordt als „des anderen daechs nae sinte Nicolaesdachdat is
op Onser Yrouwen Conceptionis avont."
Bij de eigennamen is de oude spelling gevolgddoch bij Latijnsche
oorkonden is hiervan meermalen afgeweken, zonder dat mij hiervan de
reden bleek. Zoo „Didericus" in no. 30 doch Adolf in no. 38 en Keulen
en Utrecht in no. 29. No. 2 en 3 noemen keizer Henric, terwijl de
dateering in no. 2 Ilenricus en in no. 3 Heinricus aangeeft. Gewoonlijk
valt uit de dateering op te maken in welke taal de oorkonde vervat is
doch dit is niet het gevalwaar alleen dag en datum vermeld zijnof
de datum in het latijn, doch de verdere oorkonde in de landstaal is
gesteld. In dergelijke gevallen ware het niet overbodigde taal van de
oorkonde bij het regest te vermelden.
De regesten zelf zijn kort en duidelijk gesteld en de drukfouten zijn
door de bekende nauwgezetheid van den S. tot een minimum beperkt
De lijst wordt besloten door uitvoerige registers van personen (bl. 250-311),
van plaatsnamen (bl. 312 - 332) en van zegels (bl. 333 - 345). Deze
registers vergemakkelijken het naslaan zeer waartoe ook het vermelden
der jaartallen bij de persoonsnamen en bij de zegels veel bijdraagt.
Het geheel is een werk van veel toewijding en groote werkkracht,
waarmede wij de geschiedvorschers en den samensteller beiden geluk mogen
wenschen.
Dordrecht, October 1896. J- C. Overvoorde.
VARIA.
De oud-archivaris van Den Briel H. de Jager deelt in het onlangs
verschenen nommer van het Archief voor Nederlandsche kerkgeschiedenis
(YI. 15) het volgende hoogst vermakelijke bericht mede:
„Nadat het boek van den hoogleeraar Moll (over Angelus Merula) was
verschenen, nam het gemeentebestuur van Den Briel het zonderlinge besluit,
om Merula's handschrift (nam. de codicil van zijn testament) gezegeld
te bewaren. Dat besluit werd volvoerden ik mocht Merula s codi-
1) Zoo werden vidimussen opgenomen door den kanselier van den keizer (no. 63), den bisschop
(no. 117, 131,133, 837), door Hertog Albrecht van Beijeren (no. 292) en door de stad Utrecht (no 768).
1) Hiertoe schijnen nog o.a. te behooren Micahei voor Michael in no. 77Bredenrade in
no. 862 en 890. De uitdrukking in no. 928, dat de oorkonde van 1472 is opgenomen in eene
van 1446 is minder gelukkig.