24 Een jaar later, in de vergadering van 1849, kwam de commissie dan eindelijk met het voorstel, dat de sectie een adres zou richten aan de Directie. In dat adres zou eene algemeene organisatie van het archief wezen en de inrichting van een geregeld centraal toezicht onmisbaar worden genoemd: immers eenparigheid van behandeling was niet minder dan nauw keurigheid een eerste vereischte voor het behoorlijk ordenen en bewerken der archieven. In afwachting van eene algemeene organisatie zou aan de regeering het in Gelderland gegevene voorbeeld met nadruk worden aan bevolen. De heer Noordziek, eenmaal zoo warm voor het richten van adressen aan de regeering, had door de opgedane ondervinding zijne hoop op een goed resultaat van dergelijke pogingen zien bekoelen. Hij voegde dus aan het rapport zijner medeleden eene nota toe, waarin hij het betreurde, dat de commissie, met het oog op de tijdsomstandigheden, geen gevolg had gegeven aan de haar gedane opdracht, om zelf een plan van orga nisatie van het archiefwezen te ontwerpen. Maar commissie en sectie waren door den jarenlangen tegenspoed blijkbaar ontmoedigd zij zagen thans geen heil in veelomvattende eigene maatregelen, en men besloot om niets meer dan het inzenden van een adres te verlangen. Dit adres werd dan ook 11 Mei 1850 door de Directie verzonden en stelde krachtig in het licht, dat de Nederlandsche archieven met betrekking zoowel tot hun beheer als tot hunne openbaarheid achterstaan bij die van het buitenland. Daar werd ijverig in de archieven gewerkt; daar bestond toezicht op het vernietigen van archiefstukkendaar werden de archieven stelselmatig en eenparig geordend en in gedrukte inventarissen beschreven daar was de rijksarchivaris inspecteur-generaal der archievenomgeven door een staf van ambtenaren, aan het hoofd van een afzonderlijken tak van staathuishouding. Alsof de Directie zelve ontstelde over hare stout heid, om zoovele en zoo groote zaken als wenschelijk aan te duiden, haastte zij zich de regeering gerust te stellen door de verklaring, dat naar hare meening bij ons het gestelde doel „allengs en onmerkbaar" zou kunnen bereikt worden „met minder uitgavenmet minder voortva rendheid en minder dadelijke en gestadige tusschenkomst van het gouver nement", alleen „door eenige uitbreiding en inscherping der in sommige gewesten ingevoerde maatregelen." Dit waren inderdaad stoute verwach tingen Immers regelen voor „de ordening, beschrijving en openbaarheid der archieven, alsmede voor het toezigt op de bewaring der oorkonden" waren noodig; hoe zou alleen door navolging van het in Gelderland gegevene voorbeeld zóóveel bereikt kunnen worden De Minister Thorbecke was waarlijk niet de man, om van zulke kleine maatregelen heil te verwachten. Reeds spoedig ontving de Directie dan ook zijn antwoord. Het kwam in hoofdzaak daarop neer, dat de eene Geldersche circulaire, omdat zij geene voorschriften voor het inventariseeren van archieven bevatte, niet wel ter navolging kon worden aanbevolen; 25 terwijl de tweede circulaire, omdat zij dergelijke voorschriften wel bevatte, daarvoor evenmin geschikt scheen, aangezien zij de gevoeligheid der andere provinciën zou opwekken. Nadat Zijne Excellentie op zoo afdoende wijze had gedemonstreerd, dat hij niet voornemens was het genootschap ter wille te zijn, achtte men het raadzaam zich daarbij neder te leggen. Toen in de vergadering van 1851 de archivaris Eekhoff op eenigszins wan- hopigen toon vroegof er dan niets meer komen zou van het plan om de Nederlandsche archivarissen jaarlijks te doen bijeenkomen, antwoordde de heer Nijhoff eenvoudig, „dat hij daaromtrent niets bijzonders wist mede te deelen." Ik heb het niet onbelangrijk geacht u deze episode uit de geschiedenis van ons archiefwezen, die door Mr. Hubrecht in zijn voortreffelijk over zicht slechts ter loops en niet in haar verband vermeld wordt, te schetsen. Waarlijk niet om het zeer geringe resultaat der breed opgezette bemoei ingen Maar omdat het mijne bijzondere aandacht trok, hoezeer de wen- schendoor onze voorgangers eene halve eeuw geleden geuitvolkomen overeenkomen met datgene, wat nog in onzen tijd op den voorgrond staat. Eene vaste organisatie van ons archiefwezen, een centraal toezicht, controle over de plaatselijke archievenwaarborgen tegen gedachteloos vernietigen van archiefstukken, geleidelijke overbrenging der belangrijke stukken naar de archiefdepots, vermeerdering van personeel, minder schrale bezoldigingenuitgave van de inventarissen van alle archievenvaste regelen voor de uniforme inventarisatie, en, op het ruimere veld der historiographiemeer aandacht voor de geschiedenis der beschaving, drukker en veelzijdiger gebruik van de schatten onzer archievengedrukte inven tarissen van de handschriften onzer bibliothekenbepaaldelijk van de Koninklijke Bibliotheek: zijn dit niet allen eischen, die nog altijd staan op het lijstje van de desiderata onzer tijdgenooten P En is er naast deze groote overeenkomst ook groot verschil op te merken, ook die verschilpunten zijn allen actueel. De vooruitgang is zóó langzaam geweest, dat wij zeiven van het ontstaan van al die verschillen getuigen zijn geweest. Of is niet eerst in onze dagen het archiefwezen een (min of meer) zelfstandige tak van onze staathuishouding geworden is niet eerst de tegenwoordige Algemeene rijksarchivaris tot inspecteur-generaal aangesteld zijn niet eerst sedert weinige jaren noemenswaardige aankoopen van handschriften (bepaaldelijk van de als voor goed verloren betreurde Musschenbroekiana) te vermelden zijn niet eerst thans de jaarverslagen der rijksarchivarissen eene werkelijkheid dagteekenen de betere archief lokalen niet van onze dagen konden niet eerst onlangs de middelen tot uitgave van een Utrechtsch oorkondenboek gevonden worden hebben niet wij zeiven het ons duidelijk trachten te maken, dat niet regestenlijs'.en zooals men in 1846 wilde, maar inventarissen het eerst, het dringendst

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1896 | | pagina 7