Mr. Nicolaas de Roever
Archivaris van Amsterdam
Zijne vrienden en vereerders.
16
sonen bestaande, om op de afschaffing der testimonia bij de Wet op het
Hooger Onderwijs van 1876 terug te komen; van de andere zijde wilde
ook hij beperking der examens, maar geloofde dat zij niet gemist kunnen
wordenen achtte ze als een noodzakelijk kwaad onveimijdelijk.
Zoowel over het amendement als over de stelling staakten de stemmen.
Beide werden dus volgens het reglement geacht verworpen te zijn. Toch
moet hier worden geconstateerd, dat de stemming over de stelling niet
meer een zuivere kon zijnnadat de testimonia waren behouden gebleven
omdat toen, niettegenstaande de beide redenen waarop de oppositie
steunde, zoo gansch uiteenliepen, de tegenstemmers zich vereenigden.
Na afloop der vergadering hield een gezellige maaltijd een achttal der
opgekomenen nog lang bijeen.
De restauratie van den voorgevel der Yleeschhal te Haarlem, waar
zooals men weet het rijksarchief in de provincie Noord-Holland is ge
borgen is zoo goed als klaar. Het heeft heel wat werk gekost den
natuurlijken zandsteen te voorschijn te brengen onder de 2 '/2 millimeter
dikke verflaag, die hem bedekte. Het is een lust te zien hoe fraai de
gevel zich nu voordoetalle ornamenten komen nu goed uit. Nog eenige
weken en ook de restauratie der zijgevels zal gereed zijn en dan is het schoone
gebouw, dank de zorgen van het rijk, weer hersteld in zijn ouden vorm.
Uit Amsterdam meldde men aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant
Reeds eenigen tijd geleden vormde zich hier ter stede een commissie
met het doel een blijvend gedenkteeken te stichtenter herinnering aan
den gemeente-archivaris Me. N. de Roevee, die in 1893 onverwachts
en op jeugdigen leeftijd aan zijn nuttigen werkkring werd onttrokken.
In die commissie namen zitting de H.H. JAC. Ankersmit, Dr. C. F. J.
Blookek, Dr. C. P. Burger Jr., P. van Eeghen, J. F. Gebhard Jr.,
Prop. Dr. D. J. Korteweg, D. C. Meijer Jr., Carl Schöffer en
R. W. P. de Yries. Bij dezen sloten zich aan de H.H. Dr. A. Bredius
te 's Gravenhage, Mr. Oh. M. Dozy te Leiden, en Max Rooses te
Antwerpen. De oud-burgemeester Mr. G. van Tienhoven daartoe uit-
genoodigdverklaarde zich bereid het eerevoorzitterschap dezer commissie
te aanvaarden.
Tal van vrienden en vereerders van den overledene gaven blijken van
instemming met de bedoeling der commissie door het verleenen van gelde
lijke bijdragen, en zoo kreeg het plan spoedig vasten vorm. Besloten
werd tot het plaatsen van een gedenksteen in het tegenwoordig archief
gebouwde voormalige St. Anthonieswaag op de Nieuwmarkt, waartoe
het Gemeentebestuur toestemming verleende.
De uitvoering werd, onder toezicht van de commissie, opgedragen aan
den heer Bart van Hove. Het is een relief-portretin bronze antique
17
uitgevoerd. De kop is ongeveer levensgroot, in profiel genomen en naar
links ziende.
Het bronzen relief, dat een zacht groene tint heeft, is vastgehecht op
een rood marmeren plaat van 1 meter hoogte en 0.65 M. breedte. Met
gouden kapitalen staat in het roode marmer, boven het portret:
Een hoofd van staal
Een hart van goud.
Onder het portret staan de jaartallen 1850—1893 en daaronder weer
Aan
Bij de overdracht van het gedenkteeken aan het gemeentebestuur op
Maandag 15 Juni j.l. werd het woord gevoerd door den eere-voorzitter
der commissie Mr. G. van Tienhoven. Mr. J. N. van Hall antwoordde
als waarnemend burgemeester, de archivaris Mr. Yeder dankte voor
de eer aan de nagedachtenis van zijn zwager bewezenen sprak tevens
in naam der beambten van het archief.
Namens den Minister van Binnenlandsche Zaken is de Burgemeester
van Roermond gedagvaard om te verschijnen voor de rechtbank te Roer
mond ten einde zich te hooren veroordeelen tot afgifte der in de dag
vaarding opgenoemde archiefstukken en tot betaling der kosten.
Daarmede is nu het eigenlijke proces over het eigendomsrecht dier
archieven begonnen.
Het jaarverslag van den Voorzitter.
Het zal dezer dagen juist eene halve eeuw geleden zijndat in de
vergadering der letterkundige sectie van het Provinciaal Utrechtsch Ge
nootschap een belangrijk rapport over het archiefwezen werd uitgebracht.
Onnoodig kon het waarlijk niet heeten, dat het genootschap zich met deze
zaak bezig hield. Wel had reeds het K. B. van 23 December 1826 gelast,
dat „alle provinciale-, stedelijke- en gemeente-archieven, alsmede die van alle
corporatiën, onverwijld in orde gebracht en gerangschikt" zouden worden;
maar in de twintig jarendie sedert verloopen waren, was van die „onver
wijlde rangschikking" niets meer vernomen. Wat wonder, dat onder
belangstellenden zich eenige ontevredenheid begon te openbaren Er moest
iets gedaan worden. Yan die meening was ook prof. Royaards, de bekende
kerkhistoricus, die aan de sectievergadering van het genootschap van
1845 had voorgesteld, dat zij jaarlijksche bijeenkomsten zou trachten uit
te lokken van archivarissen en beoefenaars der vaderlandsche geschiedenis.
Deze bijeenkomsten zouden onderafdeelingen van de vergaderingen der
letterkundige sectie vormen en, bepaaldelijk gewijd aan de beoefening der