40
althans, gelijk wij boven zagen, genoeg, waar hij, particulier ingelicht,
ons mededeelt waartoe de legesgelden niet te Amsterdam zijn bestemd.
Intusschen, nog fraaier wordt het, wanneer hem natuurlijk tot zijn
spijt, achterna moet blijken dat het uittreksel niet onbelangrijk verschilt
met het jaarverslag zelf.
Het is hem reeds uit het vorige nummer van dit blad bekend gemaakt dat het
Amsterdamsch archief driemaal 's weeks, niet van 1012, maar van 10—2
uren officieel is opengesteld. Dat scheelt de helft. Gelukkig voor de
kantoormenschennog gelukkiger voor de buitenlanders, die inderdaad
ook dit archief bezoeken. Overigens, die toegang werd in 1893 op mijn
verlangen aldus vastgesteld. Ik acht mij verplicht hier uitdrukkelijk te
verklaren dat ik redenen had, die mij ambtelijk daartoe noopten. Voor
alsnog zijn deze redenen niet opgeheven. Ik heb mij sedert intusschen
altijd beijverd, tot wetenschappelijk onderzoek iederen dag gelegenheid te
geven, zelfs vóór 10 ure en na 4 ure. Het zou mij aangenaam zijn te
weten aan welk archief van ons land feitelijk langduriger tijd tot weten
schappelijk onderzoek bestaat dan aan het Amsterdamsch archief. Zoo door
uitbreiding van personeel, bij den tweeledigen dienst aan oud en nieuw
archief alhier eene zeer gewenschte betere regeling mocht worden ge
troffen danmaar ook dan alleenzal het onmiddellijk gevolg, voor
zoover dit althans van mij afhangt, niet uitblijvendat de officiëele toegang
voor alle soort van onderzoek wederom iederen dag van 104 ure wordt
vastgesteld.
Voor zoover mij bekend, is nog nimmer met zoo'n levendig gevoel van
deelneming in de bedreigde belangen van eenig archief, en met zooveel col-
legialen zin op het bedreigde lot van een ambtgenoot gewezen! Ziedaar
althans ook een vrucht van onze vereeniging, van het bestaan van ons
vakblad. Aanvaarde Mr. Muller ook daarvoor onzen dank. Moge ik hem
intusschen op troostgronden hebben gewezen en, met hernallen die be
langstellen in dit stedelijk archief gerust hebben gesteld. Zij en mr. M.
vooral hadden recht gehad op een spoediger opheldering in dit blad. Doch,
als de meeste lezers, nam ik eerst kennis van zijn stuk bij de ontvangst
van het nummer. Gaarne de zaak is er ernstig genoeg voor had
ik onmiddellijk in aansluiting met zijn stuk, nadere verklaring gegeven.
Had ik kunnen vermoeden dat het vorige nummer zóó spoedig zou zijn
gevolgd dan had ik althans daarin de gelegenheid tot opheldering
niet verzuimd. Indien mr. M. nog iets op 't harte mocht hebben dan
hoop ik dat de Redactie hém tijdiger ter wille zal kunnen zijn.
Mr. W. R. Veder
Amsterdam, Juni 1896.
41
Boekbespreking.
Bronnen voor de geschiedenis van Rotterdam uitgegeven
II. De oudste kronieken en beschrijvingen van Rotterdam en Schieland,
door J. H. W. Unger en Mr. W. Bezemer.
Toen door mij te zijner tijd een paar bladzijden gewijd werden aan
het le deel der Bronnen voor de geschiedenis van Rotterdam bracht ik
hulde aan de koopstaddie, trots hare belangrijke uitgaven ten bate van
den handel, met milde hand in de beurs greep ten behoeve eener zoo
veelbelovende, groots gedachte publicatie; ik juichte het toe, dat in
plaats van een reeks onsamenhangende tijdschriftartikelen stelselmatig de
bouwstoffen, goed bewerkt, zouden worden opgestapeld, die het schrijven
der historie onzer groote handelsstad eens zou mogelijk maken.
Gaf dat le deel licht omtrent de werkzaamheden en samenstelling der
lichamen van bestuurdeel 2 reeds voorlang verschenenbevat tal van
totdusver niet gedrukte stadbeschrij vingenook wel reeksen van aantee-
keningenkritisch en met uitvoerige toelichting uitgegeven door de Heeren
Unger en Bezemer archivaris en adjunct-archivaris der gemeente. Zeer
juist gaat in de inleiding een overzicht vooraf van de gedrukte stadbe
schrij vingen.
Een uitnemend denkbeeld was het ook als bijlage aan dit deel toe te voegen
een serie van plattegronden der stad uit de 16e en 17e eeuw, veelal
zeer zeldzaam en die in keurige reproductie ook hemdie niet doorkneed
is in de topografie der Maasstad, in staat stellen de berichten daaromtrent
te begrijpen en op waarde te schatten.
Yerdient dus deze uitgave allen lof, ik mag een maar toch niet weer
houden.
Destijds vond ik het wel niet te betreurenmaar toch mm of meer
vreemd te beginnen met de reeks naamregisters, zoo lang, dat de schets
der bestuursinrichting als een inleiding daartoe voorkomt. Welnu, ik
kan de keuze van den inhoud van deel 2 evenmin gelukkig achten, de
hoogst nuttige plattegronden ter zijde gelaten. De zware kwartijn bevat
zeer zeker tal van hoogst belangrijke mededeelingenmaar zooals de
uitgevers zelve erkennen van zeer verschillende mate van betrouwbaarheid
en°vaak natuurlijk de een de ander repeteerende. Me dunkt, indien de
werkelijk belangrijkezakelijke berichten, geëxcerpeerd in het Rotterdamsch
archief de kern worden van een, laten we zeggen goed ingericht zaak
register voor de stadsgeschiedeniszou veel van die oude verhalen kunnen
vervallen en zou wat er goeds in voorkomt meer tot zijn recht komen
en handiger voor het gebruik zijn. Wat m. i. veeleer bij de uitgave van
OP LAST VAN HET GEMEENTEBESTUUR.