38
Legesheffing en toegangstijd aan het archief te Amsterdam.
Naar aanleiding van een vroeger verschenen bijdrage van mr. Bondam
over de legesheffing van de nasporing in de Registers van Doop, Trouw
en Begravenbracht het voorlaatste nummer van dit blad eenige critische
beschouwingen van mr. S. Muller, over de sedert 1 Juni 1895 te Am
sterdam ingevoerde verordening op de betaling van legesgeldenook voor
eigen nasporing in genoemde Registers door den belanghebbende. De Schrijver
acht de kosten buitensporig hoog wèl beloven ze schijnbaar een gulden
toekomst aan Amsterdam's belastingschuldigendoch inderdaad doen zij
de ondoelmatigheid van de verordening uitkomen, dewijl zij de genealogen
„den enkele rijkbezoldigde onder hen uitgezonderd (en met hem dengeen
„die een belangrijk proces heeft te winnen), wanhopig maken en de man-
„nen der wetenschap (wat erger is) schouderophalend doen afzien van het
„doorzoeken dier registers". Mr. Muller zoekt naar de beweegreden
van zulk een verordening. Kan ze gelegen zijn in wat mr. Bondam als
motief van legesheffing in 't algemeen opwierpn.l. dat de legesgelden een
potje moeten vullen voor den archiefambtenaar, tot schadeloosstelling voor
zijn geringe bezoldiging Zoo iets is niet aan te nemen, zegt mr. M., van
een gemeente, die zich zelve respecteert en daarom is er hem iets aan
gelegen om ieder, die soms Amsterdam van zoo iets verdenkt, te verze
keren dat in deze stad dit doel de gewraakte verordening niet verklaart.
Waarom niet? De archivaris zelf betreurt de verordening zoo kan mr. M.
mededeelen.
Yoor hem, die, na deze vrij afdoende wijze van behandeling van dit
onderwerp, nog eenige belangstelling er voor over heeft, acht ik het
wenschelijk mijnerzijds nog eenige toelichting te geven.
Er isnaar ik meenslechts ééne vraagwaar het hier op aan komt
Treft n.l. onze gemeenteverordening het wetenschappelijk onderzoek? Welnu,
het antwoord hierop is niet anders dan ontkennend. Wat inderdaad erger
zou zijn voor de mannen der wetenschap dan voor de genealogen, is
zoo waar niet het geval.
Had ik indertijd van de wording der verordening kennis gedragenik
had natuurlijk getracht te bewerkendat daarin het kosteloos wetenschappe
lijk onderzoek zou zijn vastgesteld. Nu heb ik eerst later bij afzonderlijk
besluit van Burg. en Weth. kunnen bewerkstelligen, dat de mannen der
wetenschap inderdaad hun schouders kunnen ophalen voor deze legeshef
fing, doch tevens, zonder een cent te betalen, hun onderzoekingen in
deze Registers als vroeger kunnen voortzetten. En deze voorziening
is het, welke ik de eenige acht, die ik als archivaris verplicht was te
treffen dewijl ze de wetenschappelijke belangen raakt. Wat nu de genea
logen betreft, die voor zich of anderen stamboomen maken, en den erfenis-
39
zoeker, die parentage wil nasporen ter aanwijzing van zijn titel, of de gemeente
te hoog of te laag hun nasporingen in de Registers laat betalen en dus al of
niet haar doel voorbij streefthet komt mij voor dat hierin geen onderwerp
van openbare critiek voor den archivaris q. t gelegen isdewijl weten
schappelijke belangen daarmee niet gemoeid zijn. Dat intusschen voor
de genealogen en erfeniszoekers de verordening te betreuren is, en ik
persoonlijk een hunner, mij wel bekend en vroeger steeds tolvrij tot „zijn
onschadelijke liefhebberij" (gelijk mr. M. het genealogisch onderzoek noemt)
toegelaten op dit archief, mijn leedwezen heb betuigd over de voorge
schreven heffingdit zoudunkt mijdan ook geheel onbelangrijk zijn
hier nader te bevestigenindien ik niet met blijde voldoening gelezen
had, dat mr. M. in dit leedwezen, in dat betreuren het bewijs ziet,
dat de legesheffing te Amsterdam niet dient ten bate van den archief
ambtenaar aldaar en alzoo eene verdenking nog bij tijdsnaar wij hopen,
heeft afgewenddie de eer van Amsterdam, zoowel als den beteren dunk
van de ambtelijke betrekking aan dit archief zeer nakomt. Wij waren
ons hier weinig bewust van dit eventueel minder fraai vermoeden. Ook
uit naam van mijne mede-ambtenaren aan dit archief den heer M.
onzen dank.
In een naschrift bij zijne beschouwingen over de legesverordening geeft
de schrijver nog lucht aan inderdaad zeer ontstelde gewaarwordingen. In
het in dit blad kroniekmatig overgenomen verslag over 1894 van het
Amsterdamsch archief leest hij dat dit archief, gelijk in 1873, wederom van
1012 ure is opengesteld! Daar het hem, zooals wij boven zagen, te
doen is om verklaringom het motief van de door hem gewraakte ver
ordening, meent hij dit nu gevonden te hebben: gelijk deze beperkte
toegang, beoogt deze verordening de bezoekers van het archief te
weren „Het is inderdaad fraai," roept hij uit. „Driemaal 2 uren, en
„juist in den tijd dat iedereen te Amsterdam op zijn kantoor is! Wat
„moet dat gemakkelijk zijn En vooral als men van buiten komt of van
„buiten s'lands." Er komen buitenlandersvoegt hij er cursief bij.
Wreede voorspellingen voor dit archief moeten hem uit de pennaar slui
ting van het archief gaat het heentot ontslag van den archivaris zal
het komen, een fraai vooruitzicht voor zijn ambtgenoot!
Ja inderdaad, het is fraai! roepen wij met hem, als een ambtgenoot,
wien men toch waarlijk geene ernstige bedoelingen mag ontzeggen, zich
genoegzaam sterk acht tot zulke wanhopige gevolgtrekkingen te besluiten
omtrent den toestand van een stedelijk archief, niet minder dan dat van
Amsterdamop grond alleen van een uittreksel uit een jaarverslag
zonder zich eenigszins nader te vergewissen omtrent de werkelijke feiten.
Zou hem dan daartoe inderdaad de gelegenheid hebben ontbroken Het
is waargretig zou hij er gebruik van gemaakt hebbendit toont hij