82 eenige zoon, aanstonds bestemd eenmaal op te treden als een der hoofden van de aloude en vermaarde firma Johannes Enschedé en Zonen de opvolgers van Abraham Casteleijn die den 8 Januari 1656 het eerste nommer uitgaf van de Oprechte Haar- lemsche Courant. Aan de eene zijde dus in eene nauwe betrek king staande tot eene beroemde drukkerij met een verleden van een paar eeuwen nagenoeg, vond hij aan den anderen kant in zijne familie, van ouder tot ouder te Haarlem gevestigd, een schat van overleveringen en verhalennaar vroegere tijden terug wijzende. Waar derhalve eenige lust voor navorsching en beoefe ning der geschiedenis was aangeborenkonden de omstandigheden niet beter hebben gediend om die neigingen tot eene gelukkige ontwikkeling te brengen en wat aangaat de loopbaan die hij had te kiezenwas voor Enschedé gewis het gestarnte gunstig waar onder hij ter wereld kwam. Eenige jaren zijner jeugd bracht hij door in Frankrijk. In Holland teruggekeerd, werd hij 30 Augustus 1848 als student te Leiden ingeschreven, promoveerde daar 3 Juli 1852 op eene dissertatie De Proculo jurisconsulto en vestigde zich toen voor goed te Haarlem, waar hij in hetzelfde jaar als deelgenoot der firma Joh. Enschedé en Zonen optrad. In de eerste helft dezer eeuw had men in Nederland niet veel op met het oudein het nieuw gevormde en later weer hervormde Koningrijk, droomde men van het nieuwe en de oogen waren zoo verlangend te zien wat de toekomst zou brengen, dat men gaarne vergat wat het verleden had opgeleverd. Opmerkelijk is het dat juist in 1850/51 eene niet te miskennen verandering hierin plaats greep. Er kwam wezenlijk eenige belangstelling voor den ver vlogen tijd, die gaande gehouden werd door een jong en goed aangeschreven maandblad en op de archieven werd de aandacht gevestigd, door sommige bepalingen der pas ingevoerde gemeen tewet, waar van de bewaring en verzorging dier bescheiden sprake is. Ook in Haarlem bleef het een en ander niet zonder uitwerking. Het Gemeentebestuur begreepdat het raadzaam wasvan de kwaliteiten van den jongen talentvollen Haarlemmer partij te 83 trekken en benoemde den 25 Maart 1857 Mr. A. J. Enschedé tot zijn archivaris. De nieuwe ambtenaar ontvingop zijn verzoek, geene geldelijke belooning, maar hem werd de vrije hand gelaten, de zaken naar eigen inzicht en opvatting te regelen en dat was zeer verstandig, want het Haarlemsche archief bevond zich destijds in een staat, overeenkomende met dien in andere gemeen ten op de helft dezer eeuw, aan de lezers van dit blad genoeg zaam bekend en waarover dus niet behoeft te worden uitgeweid. Men behielp zich met een geschreven inventaris van het jaar 1772. Er bestond eene in 1850 door Mr. J. L. de Bruijn Kops samengestelde lijst tot titel dragende: Stukken der Grafelijke tijden uit het archief der Stad Haarlemen hier zij opge merkt, dat men zelfs nog lang na dien tijd, hier en daar meende dat een archief enkel bestond in de charters, en al bet overige werdzoo niet als waardeloos beschouwddan toch onver meld gelaten. Het eerste werk van Enschedé waszich op de hoogte te stellen van de inrichting van het Gemeentebestuur in vorige eeuwen; welke ambtenaren, gestichten, instellingen enz. enz. er van afhankelijk of er aan rekenplichtig waren en eenmaal daarin doorgedrongende alom verspreide archieven bijeen te brengen te ordenen en te beschrijven. Ik sta hier even bij stilomdathetgeen in onze dagennu wij ons voordeel kunnen doen met de ervaring van anderenals van zelf spreekt, voor veertig, vijftig jaren, zoo goed als onbekend en een weg was, welke gezocht moest worden. In overleg met zijn vriend Bakhuizen van den Brink werd het plan vastgesteld voor den „Inventaris van het archief der Stad Haarlem", welke na een onverdroten arbeid van eenige jaren gereed kwam en van 1866-1867 in drie deel en in het licht verscheen. Aan dezen arbeid was echter een andere voorafgegaandie van den destijds nog weinig ervaren archivaris eene groote inspanning vorderde, met glans echter volbracht werd en de vruchten ge dragen heeft, die men er van verwachtte. Den nog kort aangestelden ambtenaar werd namelijk reeds in

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1896 | | pagina 2