102 dan heeft men aan die mededeeling volkomen genoegelk onderzoeker weet nu, wat hij daar vinden zal. Natuurlijk zou men gaarne meer over deze stuk ken willen weten. Maar ware ik in het geval van Dr. B. geweest, dan zou ik mij toch van het „doorzien van de kleinste helft" dier honderden porte feuilles hebben onthoudenwèl overtuigddat ik in den mij gegunden korten tijd door het opschrijven van de namen der correspondenten en de data der brieven niets noemenswaardigs zou kunnen bijbrengen tot het nauwkeuriger oordeel over de collectie. Den zoo gewonnen tijd zou ik vrij wat nuttiger besteed geacht hebben aan het iets uitvoeriger beschrij ven van de stukken in de Sammelbande, b.v. die der Cottoniana, die eene stuksgewijze beschrijving natuurlijk dringend behoeven. Resumeerende meen ikdat Dr. B. zich terecht heeft onthouden van het „copieeren" van stukken, doch dat hij het „in regest brengen" van de documentenwier inhoud zonder zoodanige behandeling niet dui delijk is, niet had mogen nalaten. Ik mag deze slotverklaring evenwel niet afleggen zonder uitdrukkelijk te herhalen, ten einde een scheefoordeel te voorkomen, dat de beschrijving van zéér vele nommers mij voorkomt voldoende zijn. Wanneer ik dan ook ten slotte mijn dank aan den steller herhaal voor den gewichtigen dienst, aan onze geschiedenis bewezen, dan wensch ik die dankbetuiging niet beschouwd te zien als eene ij dele plichtplegingmaar als eene welgemeende betuiging. Utrecht, October 1895. S. M. VARIA. Als een staaltjehoe den onderzoekers op historisch en oudheidkundig terrein soms moeilijkheden in den weg worden gelegdwaar zij mede werking konden en mochten verwachten, en tevens van de curieuse op vatting, die sommigen van het begrip „waarde van oude handschriften" hebbenhalen wij het volgende aan uit de laatst verschenen aflevering der Verslagen en Mededeelingen van de Vereeniging tot uitgave van oud-vaderlandsche rechtsbronnen „Minder voorspoedig liep eene andere poging van de directie af, ten opzichte trouwens van een werk van minderen omvang, tengevolge van eene weigeringgelukkig tot nu toe nergens ondervonden. Een der leden van de Vereeniging, Mr. W. Bezemer, had de directie in kennis gesteld met het bestaan van een handschrift in het oud-archief der gemeente Rosendaal en Nispen, dat, aldaar bekend onder den naam van de Roos, een zeer oud en voor de kennis van het oud-Brabautsche recht belangrijk keurboek zou bevatten. Daar de heer Bezemer zich bereid verklaarde dat keurboek aan een onderzoek te onderwerpen, en, als het werkelijk belangrijk bleek, voor de Vereeniging te bewerken en uit te geven, 103 werd namens de directie aan het gemeentebestuur het verzoek gedaan het handschrift tot dat doel beschikbaar te stellen. Burgemeester en Wethouders van gezegde gemeente waren echter van oordeel dat het belang der gemeente niet toeliet aan dat verzoek te voldoenen wel (dus luidde het schrijven) aangezien dat boek, naar algemeen wordt beweerdeene zeer groote waarde heeft en door eene uitgave daarvan zeer zeker hetzelve zoo goed als waardeloos zoude gemaakt worden. Tevergeefs trachtte de directie het gemeentebestuur te overtuigendat deze opvatting van de waarde van een handschrift op eene dwaling be rustte, dat die waarde, zelfs waar het een kostbaar unicum geldt, wel verre van verminderdverhoogd wordt door eene uitgave die den kost baren inhoud doet kennen en er de oogen der wetenschappelijke wereld op vestigt; dat die waarde toch niet bestaat in het feit van het bezit, maar uitsluitend in het nut dat het der wetenschap oplevert tot vermeerdering onzer kennis; dat een handschrift, waarvan het bestaan of de inhoud onbekend blijft, even waardeloos is als een begraven en nog niet wedergevonden schat. Tevergeefs werd er op gewezen, dat dit tegenwoordig zoo algemeen erkend is, dat de bezitters zelve van kostbare handschriften zich beijveren eene uitgave uit te lokken of te bevorderen, desnoods ten eigen koste of door het toekennen van een subsidie. Noch deze, noch meerdere argumenten mochten baten. Zelfs het zoo verlei delijk mogelijk voorgestelde lokaas van den stralenkrans, die hunne ge meente zou omgeven, als de inhoud werkelijk kostbaar bleek en den naam der gelukkige bezitster allerwege ook in het buitenland bekend maakte, was niet in staat de waakzame zorg van Burgemeester en Wet houders voor de hun toevertrouwde belangen der gemeente Rosendaal en Nispen te verschalken. Als uiterste concessie verklaarden zij zich bereid de gelegenheid te verschaffen ter secretarie van het boek inzage te nemen. Daar zoodanige inzage alleen verlangd werd om de belangrijkheid van den inhoud uit het oogpunt eener eventueele uitgave te onderzoeken en te beoordeelenis van dit aanbod geen gebruik gemaakt. Het ligt niet op den weg der Vereeniging het geluk en de zelfvoldoening van het gemeentebestuur en de ingezetenen van Rosendaal en Nispen te verhoogen of te temperen door een onderzoek of de beoordeeling van de waarde van een handschrift, die naar de algemeene bewering zeer groot is, maar zeer zeker verloren gaat, als de inhoud bekend wordt." Laten wij in 't belang der wetenschap hopen dat geene enkele gemeente in ons vaderland dit voorbeeld volgen zal. Voor eenigen tijd bevatte het Handelsblad het volgende schrijven uit ZaandamVan hoeveel belang het kan zijn oude documenten en papieren zorgvuldig te bewaren, blijkt duidelijk uit een geval, dat zich hier ter stede thans voordoet.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1896 | | pagina 12