100
steunde, is wèl verdiend. Wij voegen er gaarne bij een woord van
hartelijken dank aan Dr. Brugmans zelf, die in niet langen tijd een
waarlijk kolossalen arbeid verricht heeft. De Nederlandsche geschiedenis
is aan dit drietal véél verplicht.
Mogen wij evenwel aan deze uiting van welgemeende dankbaarheid
eene even oprechte betuiging van voldaanheid paren? Ik veroorloof mij
dit eenigszins te betwijfelen. Heeft Dr. Brugmans aan deze onvoldaan
heid schuld, dan wel zij, die hem de opdracht deden? Men heeft
Dr. B. geprezen over zijne zelfbeheerschingomdat hij zich streng
onthouden heeft van het geven van bijzonderheden over de opge
noemde stukken. Volkomen terecht, indien zijne instructie hem dit
voorschreef: maar was dit het geval? De heer B. zelf beroept zich
daarop niet: hij verontschuldigt zich over zijne beknoptheid door de
verklaring, dat hij „slechts als voortrekker heeft gearbeid." Over
weegt men echterdat zijne reis ten vervolge strekte op een „voor-
loopig onderzoek", door prof. Blok zelf in opdracht der regeering in
1890 ingesteld, dan schijnt de vraag mij geoorloofd, of het onbescheiden
is aan te dringen op eene lichte versnelling van pas. Goede hemel! wij
bezitten nu een „voorloopig onderzoek" en het werk van een „voortrekker":
zullen wij nu nog een „voorafgaand" rapport en eene „voorbereidende"
missie krijgen, voordat wij weten, wat wij eigenlijk aan de Engelsche
verzamelingen hebben? Want, niemand kan het betwijfelen, dit weten
wij na de lezing van het verslaghoe rijk ook aan aanwijzingennog
niet. Ook thans nog zal de historicusdie de Engelsche documenten wil
gebruiken, zich genoodzaakt zien zelf naar Engeland te reizen om ze te
onderzoeken. En mij dunkt deze moeitedie slechts van een enkelen bevoor
rechte gevergd kan worden, had hem in vele gevallen behooren bespaard
te wordenen had hem ookvergis ik mij nietkunnen bespaard worden.
Het ware mogelijk geweest hem zoover te brengen, dat hij met het aan
vragen van kopiën van sommige bepaald aangewezene stukken des noods
had kunnen volstaan.
De heer Brugmans deelt in zijne voorrede mede, dat hem aanvan-
kelijk opgedragen was vele stukken te kopiëeren, doch dat hij zich noode
daarvan onthouden heeft, om zich te bepalen tot het „catalogiseeren van
de voorhanden stukken 5 zoo meende hij het doel van de regeering en
van prof. Blok het best te bereiken, nam. het geven van „een algemeen
overzicht van het voorhandenezoo mogelijk van alles", geene „ingaande
bespreking van het belangrijkste." Dit alles schijnt mij volkomen correct 5
het plan is uitnemend. Doch als er inderdaad zóó en niet anders is voor
geschreven dan schijnt mij dit program niet zeer gelukkig uitgevoerd
immers Dr. B. geeft ons hier noch een algemeen overzicht noch een
catalogus. Voor een catalogus zijn de beschrijvingen dikwijls veel te kort:
somtijds kunnen wij daaruit weinig of niets opmaken. Of wat hebben wij
101
aan de mededeelingen (ik citeer al bladerende)dat een handschrift bevat
een stuk getiteld „Comté de Flandre", een ander een „Staat der Neder-
landsche vloot zonder datum", een derde „Iets over Curacao, 1686"?
Wat aan de tallooze mededeeliDgendat Bodley den llen Mei 1589 een
brief schreef aan Walsingham, Cavaigne den 13en Juli 1569 aan IIerlle
enz. enz.? Wanneer men een catalogus maakt, dient kortelijk vermeld
te wordenwaarover de genoemde stukken handelenanders is die cata
logus onbruikbaar
De heer Brugmans zal antwoordendat zeer vele nommers van zijn
rapport aan dit vereischte voldoen, en dat, wanneer hij alles behandeld
had zooals ik wenscheen veel langer verblijf in Engeland noodig geweest
ware. Ik wil daarop antwoordenle. dat ik volmondig erkendat de
beschrijving van zeer vele stukken voor het doel alleszins voldoende is,
dat ik daarvoor zeer dankbaar ben en alleen beweer, dat ik gaarne alle
beschrijvingen voldoende had gezien2e. dat het mij nuttiger geschenen
hadwanneer 2/3 of zelfs 1/2 der verzamelingen goed beschreven was
dan de geheele massa op niet geheel voldoende wijze3e. dat ik niet
geheel zeker ben, dat veel meer tijd noodig zou geweest zijn voor eene
behandeling in mijnen geest.
Deze laatste bewering is gewaagd voor mijdie de beschrevene stukken
niet ken. Inderdaad is het niet zonder eenige aarzeling, dat ik verklaar
dat op vele plaatsen (of althans hier en daar) gevoegelijk veel tijd had
kunnen bespaard worden, indien de verslaggever meer gedacht had aan de
opdracht, om een „algemeen overzicht" van het voorhandene te geven.
De grootste verdienste van een archief-catalogus bestaat m. i. in het ont
dekken en kort weergeven van den band die eene verzameling stukken
verbindt, van het gezichtspunt, dat aanleiding gegeven heeft tot het
bijeenbrengen eener verzameling. Zoo schijnt het mij bepaaldelijk nutte
loos, dat niet minder dan 70 bladzijden (p. 48 118) van het verslag gevuld
zijn met de opsomming van alle brieven uit de jaren 15771587 (zonder
aanduiding van den inhoud). Wanneer men weet, dat de 750 door de heeren
Blok en Brugmans vermelde portefeuilles de correspondentie van de
Engelsche regeering met de republiek der Vereenigde Nederlanden bevatten,
Zelfs dan, wanneer aan mijn verlangen voldaan is en de stukken beschreven zijn, schijnt die
beschrijving soms onnoodig onduidelijk. Een voorbeeld. Ik heb natuurlijk alle plaatsen in het register,
die over het in Leycester's tijd zoo belangrijke Utrecht handelen, opgezocht. Niet minder dan 74
nommers. Daaronder waren er 72, die of zóó kort beschreven waren dat er niets van den
inhoud van het stuk bleekof blijkens de beschrijving mij niet interesseerden. Bij de 2 overige
gaf de beschrijving mij echter aanleiding te vermoeden, dat zij wellicht van eenig belang kunnen
zijn. Wellichtwant het eene, een plan van regeeringsverandering der provincie, was wel „blijk
baar van Leycester afkomstig", maar de hoofdzaak blijft onzeker, nam of L. „blijkbaar" de ont
werper dan wel de bezitter van het stuk geweest is; het andere, „een plan van Utrecht in kleuren",
zeer belangrijk als het geteekend is, is denkelijk waardeloos, als het eene gekleurde prent is. Dus
ook zelfs in deze beide gevallen de eenige, waar ik genoeg zekerheid kreeg, om eene kopie te
wenschen -moet ik beginnen met verdere inlichtingen te vragen! Het blijft mogelijk, dat deze
nommers voor mij waardeloos zijn, doch dat onder de 72 andere 30 a 40 belangrijke schuilen.
En hoe zal ik dit ontdekken?