34 te bedenken, waardoor het geval gemakkelijker en begrijpelijker ver klaard werd! Zoo kwam het dan, dat bijna altijd, wanneer de raad besloot iets in bet archief te doen nazien, iedereen reeds vooruit wist en er meestal zeker op rekende, dat er niets zou gevonden worden. En zoo kwam het ook, dat de gewone verklaring, die in de volgende vergadering gedaan werd, „dat er, hoe men ook gezocht had, niets in het archief gevonden was", met de kalmste berusting, als eene zaak, die te ver wachten was en van zelf sprakwerd opgenomen." Aldus schildert ons Wielaud in zijne Geschichte der Abderiten (IV. 8) den toestand van een stedelijk archief eene eeuw geleden. Veel veran derd het valt niet te ontkennen is er in die eeuw niet. Nu als toen is het zeker, dat een archief, dat verwaarloosd wordt, geen ant woord geven zal op de vragen, die men daaraan stelt, en even zeker is het, dat een archief, dat geen antwoord geeft op de gestelde vragen, verwaarloosd zal worden. Maar bij deze groote overeenkomst in de hedendaagsche toestanden met die van voor eene eeuw is er één groot verschil: de kalme berusting, die de raadsleden van Abdera met betrek king tot hun archief vervulde, is spoorloos verdwenen. Integendeel, de archieven brengen tegenwoordig de hartstochten onzer regeerders in de heftigste beroering. Bemoei u met rechterlijke of bisschoppelijke archie ven, met archieven van heerlijkheden of van kwartierenhet is altijd zaak voorzichtig te zijn: gij wandelt op eene mijn, die van u het grootste beleid (ischt, wanneer gij ongedeerd van uwe onderneming wilt thuis komen. Nooit zult ge uw doel bereiken zonder de onaangenaamste ont moetingen en de onverwachtste gevallen, waarin de geheele hiërarchie, tot de hoogstgeplaatste personen toe, eene rol speelt en waarbij gij steeds gevaar loopt plotseling met de halve wereld gebrouilleerd te worden. Zullen wij ons daarover beklagen? Mij dunkt van neen! Dergelijke ondervindingen mogen lastig zijnik ben geneigd mij daarover niet ai te zeer te ergeren. Het is soms wel wat vermoeiend, maar ik ben bereid om, als het moet, te strijden voor mijne opinie, en dan het rumoer wekt altijd eenige belangstelling in ons en ons werk, en al is die belang stelling wel eens van eenigszins verdacht allooi, alles is mij liever dan de doodende onverschilligheiddie ons werk vroeger ten deel viel. Ik mag wel de emotie, die in onze vaak eentoonige bezigheden wat leven brengt en wat variatieEn zoo ben ik dan ook niet al te bedroefd over de ervaringen van het afgeloopene jaar. Gij weet het, het voorgevallene in onze laatste algemeene vergadering bracht vrij wat opschudding teweeg in het anders zoo rustige stadje Zwolle. En de weergalm der Zwolsche discussiën hield ons gedurende een goed deel van het jaar in eenige spanning. Het geval staat in te nauw verband met onze vereeniging, dan dat ik daarover zou kunnen zwijgen. Maar ik kan volstaan met eene korte recapitulatie van het 35 voorgevalleneonze secretaris heeft u toch van den gang van zaken steeds uitnemend op de hoogte gehouden. Ue stoutheid uwer vergadering, die besloot tot het doen drukken mijner toespraak, scheen aan eenigen der Zwolsche burgervaderen bijna nog bedenkelijker dan mijn overmoed, zooals die bleek uit het houden daarvan. Onze stoutigheden prikkelden den ijver der tegenstanders; maar ook de voorstanders eener regeling in den door ons gewenschten zin werden daardoor aangevuurd tot grootere krachtsinspanning. Het is u bekend, dat slechts enkele weken na onze vergadering de gemeente-archivaris van Zwolle benoemd werd tot een ambt bij de Amsterdamsche rechtbank. Eerst na een langdurig en nu en dan heftig debat en: slechts met eene meerderheid van ééne stem werd de voordracht van B. en W.om sollicitanten naar de vaceerende betrekking op te roepen, ver worpen, terwijl het voorstel der tegenstanders, om het werk verder aan den archiefklerk op te drageneveneens verworpen werd. Ten einde raad, droeg men nu aan eene commissie op, voorstellen te doen over hetgeen thans behoorde te geschieden. Het gelukte deze commissie, wier samenstelling helaas niet beantwoordde aan den stand der partijen in den raad, niet tot eenstemmigheid te komen. De meerderheid kwam terug op het reeds verworpene denkbeeld, om aan den klerk do regeling van het archief op te dragende minderheid wenschte de ver antwoordelijkheid van zulk een maatregel slechts te dragenwanneer de klerk arbeidde onder deskundig (doch ongesalariëerd) toezicht. Eene lange en ernstige discussie volgde. De meerderheid der commissie had zich gewapend met een advies van Lacomblet, die, hoe verdienstelijk ook in zijnen tijdbezwaarlijk op de hoogte kan geweest zijn van de eischen, die men tegenwoordig aan archiefregeling mag stellen. De tegenstanders konden zich dan ook veel sterker gevoelen door het klemmende betoog van twee levende deskundigen, de heeren Yan Riemsdijk en Le Cosquino de Bussy. Wakker werd er gestreden: de wethouder De Vos van Steenwijk trad met overtuiging en met kracht voor de goede zaak op de bres en vooral ook aan den heer Kalff komt een woord van hulde en dank van onze zijde toe. Toch bleef de toestand nagenoeg dezelfde: de stemmen staakten. De zitting, die de ontknooping bracht, werd beheerscht door een komisch incident, dat herinnert aan den afloop van het vermaarde Jarndyce-proces in Dickens' Bleak house. Het met zooveel inspanning verdedigde voorstel der commissie bleek te lijden aan een organisch gebrekhet streed met de wet en was dus niet voor uitvoering vatbaar! Ik houd het er voor, dat de hooggeplaatste rechts geleerde, die de vader van het voorstel was, zich tweemaal zal bedenken, eer hij den archivarissen wederom gaat verwijten, dat hunne werkzaam heid onvruchtbaar is voor wetenschap en praktijk!Nu aldus het voorstel van de meerderheid was van de baan gebracht, kon dat van de minder-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1895 | | pagina 8