32 gebeurtenissen, die in Duitschland voorviolen. In 1875 volgde zijne aan stelling tot Directeur der Staatsarchieven, welke post hij tot zijn' dood bekleedde. Van 17 tot 20 April j.l. had te Frankfort de derde vergadering van Duitsche geschiedkundigen plaats Zij werd bezocht door ongeveer 100 personen en door prof. Lamprecht te Leipzig geopend met een herinnering aan het eerste congres van Duitsche geschiedkundigen te zamen met philologen en juristen, in 1846, die onder den naam van „Germanisten" bijeenkwamen. Op den tweeden dag werden aan de orde gesteld de ten vorigen jare door prof. Stieve te München aangegeven regels voor de uitgave van stukken op het gebied der nieuwere geschiedenis. Het veertiental stel lingen was in den loop van het jaar gestegen tot 30; dit tengevolge van de aan den voorsteller gemaakte opmerkingen en van de gebleken behoefte op sommige punten meer nauwkeurige en in bijzonderheden tredende regeling. Bij de formuleering zijner stellingen ging prof. Stieve uit van deze leidende denkbeelden 1. Overeenstemming ten aanzien der bedoelde regels tusschen de ge leerden is uiterst wenschelijk; deze echter kan niet worden bereikt door een streng systeem, als geheel waarvan niet mag worden afgeweken, noch door een elke bedenking uitsluitend, of iedereen in alle opzichten bevredigend stel van regels, maar slechts langs den weg der ervaring- met het oog op de doelmatigheid, en door opoffering van persoonlijke liefhebberijen, gewoonten en meeningen. 2. A oor hen, die de gave missen vereischt voor het uitgeven van stukken, zijn de regels niet geschreven; zij kunnen hen ook niet helpen. 3. Evenmin kan bij het vaststellen dezer regelen op de belangen van het onderzoek en de geschiedenis der taal worden gelet, daar beide takken van wetenschap in talrijke gedrukte werken of gemakkelijk toegankelijke handschriften voldoende bronnen voor hun doeleinde bezitten, door letterlijk getrouwe teruggave der brieven van belangrijke personen aanzienlijk worden verrijkt en door het nauwkeurig afdrukken van andere, op zijn hoogst op enkele punten door eigenaardig spraakgebruik gewijzigde ge schriften veel minder worden bevoordeeld, dan er nadeel ontstaat voor het eigenlijke doel der publiceering. 4. Er moet beperking komen in de bovenmatige toename dier publi ceeringen. 5. De uitgave van zoodanige stukken, als hier bedoeld moeten voor den gebruiker het teruggaan op de bronnen zelve onnoodig maken. 6. Men moet den uitgever en den lezer den arbeid zoo veel mogelijk vergemakkelijken. 33 7. De regels moeten ter bevordering der uniformiteit bij de publicee- ring zoo eenvoudig mogelijk zijn. 8. Zij moeten zooveel mogelijk zich aansluiten aan die, welke gelden voor de uitgave van middeleeuwsche bronnen. Bij de discussie bleek in het algemeen instemming met de aangegeven bepalingen te bestaan. De groote moeilijkheid om bij gedeeltelijke uit gave der stukken een juiste en oordeelkundige keuze te doen, ontging allerminst de aandacht. Over de beste wijze om den inhoud niet te kort te doen en toch het onbelangrijke en voor de uitgave onuoodige te laten vervallen, werd van gedachten gewisseld, en bleven de gevoelens verdeeld. Het weergeven van het belangrijke gedeelte alleen, het excerpeeren der bronnenen ook het bewerken van het een of andere vraagpunt, waarbij de stukken voor de zaak van belang als bijlagen zouden worden gegeven, werden als de beste methoden ter bereiking van het doel aanbevolen. Bij de beraadslaging werd er nog op gewezen, dat door willekeur der archiefbesturen een historisch onderzoek geheel kon worden verijdeld, of althans het tot volledigheid brengen daarvan onmogelijk gemaakt. Men wilde voorschriften, welke daartegen waarborgden. Vandaar dat op de volgende vergadering ter sprake zal komen de vraag: Welche Wünsche haben die Historiker gegenliber den Archivverwaltungen aus- zusprechen Een volledig verslag omtrent de bedoelde bijeenkomst vindt men in het Bericht über die dritte Versammlung deutscher Historiker, 18 bis 21 April 1895 in Frankfurt a. M., erstattet im Auftrage des geschiifts- fiihrenden Ausschusses von dem Biireau der Versammlung. Leipzig, Ver lag von Duncker und Humblot. Het jaarverslag van den voorzitter. „Het archief der stad Abdera was over het geheel zoo goed ingericht en beheerd, als men dit van zulk eene wijze republiek verwachten mocht. Maar toch had het, evenals vele andere archieventwee gebrekenwaar over te Abdera reeds sedert eeuwen bijna dagelijks geklaagd werdzonder dat het iemand ingevallen wasdat het misschien mogelijk zou zijnhet kwaad op de eene of andere manier te verhelpen. Het eene van deze gebreken was, dat de oorkonden en akten in bedompte en vochtige over welfde vertrekken bewaard werdenwaar zij uit gebrek aan lucht beschim melden verrottendoor motten en wormen opgegeten en langzamerhand volkomen onbruikbaar werden; het andere, dat men, hoe men ook zocht, niets daarin vinden kon. Zoo dikwijls dit voorkwam, merkte een belang stellend raadslid, gewoonlijk onder instemming van de geheele vergade ring, op, „dat dit alleen daarvandaan kwam, dat er geene orde in het archief was." Inderdaad zou het moeielijk geweest zijn eene hypothese

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1895 | | pagina 7