24
gemeend daarvoor een passend diploma te moeten laten vervaardigen,
hetwelk den benoemde is toegezonden.
Eveneens is het aangenaam te kunnen meldendat dr. H. Keussen
adjunct-archivaris aan het stad-archief te Keulen, na daartoe onzerzijds
te zijn aangezocht, als correspondeerend lid tot onze Vereeniging is toe
getreden. Wij eindigen deze rubriek met de mededeeling dat mr. J. W.
Mulder, oud archivaris der gemeente Zwolle, als buitengewoon lid met
zijne vroegere collega's in betrekking blijft.
De agenda verder volgende maken wij melding van twee voorstellen
welke door de vergadering werden goedgekeurdter bekorting der huis
houdelijke bezigheden op de jaarvergadering zelve, en wel 1°. om de
vaststelling der notulen door het bestuur te doen geschieden, 2°. om de
rekening van den Penningmeester vooraf door twee leden te doen nazien,
die dan alleen verslag hunner bevinding behoeven uit te brengen.
Het voorstel van mr. J.. E, Heeres, strekkende om „de samenstelling-
van eenen leiddraad voor de inventariseering enz. der Nederlandsche
archieven", te bespoedigen, en daartoe een commissie van vijf leden te
benoemen, wier arbeid niet meer in mondelinge discussie zoude komen,
maar na schriftelijk in het orgaan der Vereeniging te zijn behandeld, met
de eventueel daarop voorgestelde amendementen, eenvoudig bij stemming
zoude worden aangenomen of verworpen, werd door dezen vooral aanbe
volen op de volgende gronden: n.l. de vermijding van de langzame wijze
van werken tot nu toe gevolgd; de spoedige verkrijging van een leiddraad,
waaraan werkelijk behoefte bestaat; de zorg, dat de belangstelling niet
langzamerhand minder worde en ten slotte verdwjnen zal, en de bevor
dering van het doel in art. 2a. van het Reglement omschreven, daar dan
voor dergeljke onderwerpenals er heden een op de agenda staat, meer t jd
beschikbaar zoude worden. Hiertegen werden verschillende bedenkingen
in het midden gebracht. Om niet te spreken van de vraag betreffende het
al of niet bindende van den leiddraad, kwamen zj in hoofdzaak hierop neer,
dat volgens het voorstel Heeres de discussie zoude worden gesmoord, iets
wat zeker niet tot het leveren van goeden arbeid kon leiden, en dat, laat
de vergadering, op grond dat besprekingen van dergeljke onderwerpen niet
worden gewenschtaan een commissie de behandeling van den leiddraad
over, zj ook de beslissing te dien aanzien uit handen moet geven. Ook
werd het gevoelen verdedigddat een leiddraad als door den heer Heeres
bedoeld niet in elkaar kon worden gezet als besteld werk, terwjl eindeljk
werd gewezen op de nu reeds voelbare ongunstige werking, dat nl. niemand
zich meer wagen zoude aan het verdedigen van dergeljke thesesals waar
over mr. Heeres de discussies naar een commissie wenscht te verplaatsen.
Nadat mr. Heeres nogmaals met kracht zjne denkbeelden had verdedigd,
en ingevolge een gemaakte opmerking de leiddraad uitsluitend tot d.e
inventariseering had beperktwerd gestemd over eenige amendementen
25
die het voorstel voor de vergadering meer aannemeljk moesten maken, en
het dan ook feiteljk aanmerkeljk wjzigden. De uitslag was dat het
ten slotte werd aangenomen in dezen vorm
Er wordt benoemd een commissie van drie leden uit de leden
der Vereeniging van Archivarissen in Nederland, aan wie wordt
opgedragen de samenstelling van eenen leiddraad voor de inventa
riseering der Nederlandsche archieven Deze commissie dient
uiterljk in November 1896 een concept van dezen leiddraad bij
het bestuur in, hetwelk zorg draagt, dat uiterljk 31 December
1896 de leden der Vereeniging in het bezit zjn van een exemplaar
van het concept. De volgende jaarvergaderingen worden aan de
behandeling van dat concept gewjd.
Toen nu de commissie overeenkomstig dit besluit zoude worden samen
gesteld, deden zich verschillende moeiljkheden voor, zoodat besloten werd
het Bestuur uit te noodigen langs den meest geschikten weg uitvoering
aan het aangenomen voorstel te geven
Met de vermelding, dat tot plaats der volgende jaarvergadering werd
aangewezen Leiden, en dat de aftredende bestuursleden in hunne vorige
functies werden herkozengaan wj over tot het aan de orde gestelde
punt van behandeling. En wel de stelling van mr. Gratama, omtrent
de wjziging van art. 103, al. 2 der Gemeentewet, in den zin, zooals in
den vorigen jaargang op p. 88 is aangegeven.
Als meest principiëelen tegenstander deed zich ook in het debat, dat
volgde, mr. Dozy kennen, en wel ongeveer op dezelfde gronden, als door
hem schrifteljk reeds aangevoerd, zie hiervoren p. 3 vlg. Door den ver
dediger werden zj mutatis mutandis beantwoord met de argumenten boven
p. 7 vlg. uitvoerig ontwikkeld. Over de vraag of en zoo ja in welke
mate de autonomie der gemeenten mag worden ingekort in dezenviel
dan ook niet veel nieuws te zeggenterwjl de mogeljkheid om advies
te vragenen de uniformiteit bj de wjze van werken daarvoor door den
bestrijder niet afdoende werden geacht. De mededeelingen omtrent het
geen in enkele gewesten reeds van wege de provinciale besturen ten be
hoeve de gemeente-archieven was geschiedleverde naar het oordeel van
mr. Dozy wel, naar dat van mr. S. Muller Ezn. niet het bewjs, dat
men onder de bestaande toestanden, vooral bj tegenwerking der gemeente
besturen, afdoende verbetering zoude kunnen aanbrengen.
Van andere zjde werd, onder betuiging van instemming met het op
dragen van het toezicht op de gemeentebesturen ook in dezen aan Gedepu
teerde Staten, bezwaar geopperd tegen de hun voorgeschreven verplichting
om met de rjksarchivarissen in de provinciën in overleg te treden. Daar
voor waren juist andere ambtenaren, zooals bjv. in Utrecht feiteljk is ge-
J) Het Bestuur houdt zich bezig met de uitvoering dezer opdracht; eerlang zal van den uitslag
zijner pogingen bericht gegeven kunnen worden.