42
der te behoorenwaarschijnlijk zijn zij afkomstig van eenen gedeputeerde
te velde, wiens papieren om onbekende redenen naar mijn depót zijn
afgedwaald. Onnoodig te zeggendat ik zelf dadelijk aan Z. Exc. den
Minister van Binnenlandsche Zaken voorstelde, om deze hier misplaatste
stukken met vele andere over te plaatsen naar het Algemeene Rijksarchief,
waar zij uit hunnen aard het best geplaatst zijn
Doch dergelijke gevallen zijn uitzonderingenin hoofdzaak moet zich
de beoefenaar der krijgsgeschiedenis in provinciale depóts beperken tot
de studie der resolutiën. En ik waag het met alle bescheidenheid op te
merkendat deze als bron verre achterstaan bij de schatten van het
Haagsche depót. Voor de krijgsgeschiedenis schijnt mij eene studie van
velen te 's Gravenhage wellicht meer nut te belovendan die van enkelen
te 's Gravenhage en enkelen elders. "Werden de provinciale depóts
te 's Gravenhage geconcentreerd, dan durf ik voorspellen, dat de beoefe
naars der krijgsgeschiedenis hun inhoud zeer zeker slechts bij uitzondering-
zouden raadplegen, om zich (volkomen terecht!) in hoofdzaak te bepalen
tot de studie der archieven van den Raad van State en van de Staten-
Generaal.
Het plan van den overste De Bas zou voor oppervlakkige beoordeelaars
kunnen schijnen in dezelfde richting te wijzen als de weg, dien de
Nederlandsche regeering in de laatste jaren consequent bewandeld heeft.
Het voortdurende en naar mijne innige overtuiging heilzame streven der
afdeeling Kunsten en Wetenschappen is toch onlangs bekroond door de
verklaring van den minister Tak van Poortvliet die duidelijk uitsprak
dat „het rijksarchief niet alleen bestaat uit het depót te 's Gravenhage
maar ook de andere in het rijk verspreide depóts omvat", eene ver
klaring die bij de vastestelselmatige organisatie van ons archiefwezen
als het ware den sluitsteen invoegde.
Maar bedoelde de Minister werkelijk hetzelfde als de heer De Bas
Ik geloof het niet. Zijdie den gang van zaken aandachtig hebben
gadegeslagenwetendat deze verklaring inderdaad iets geheel anders
beoogt dan het thans ontvouwde plan. Ik heb het ministeriöele woord
met warme instemming begroet, omdat het naar mijn inzien beteekent,
dat de regeering gelijke zorg zal dragen voor alle rijksdepóts en hunne
beheerders, gelijke belangstelling koestert voor allen. Eenheid van beheer,
versterking van toezicht, eene vaste organisatie van het geheel; doch
daarbij zéér zeker ook zelfstandigheid der deelen en gelijkmatige, conse
quente verdeeling van 's rijks archieven over allen, dat is het, wat, naar
ik meen, de Minister Tak beoogde. En in deze richting ligt dan ook
naar mijne overtuiging de goede weg. Wanneer de ministeriëele uitspraak
echter moest leiden tot eene herhaling van het Napoleontische concen
tratieplan dan zou ik zeer stellig een toestand van desorganisatie verre
verkiezen boven zulk eene verstikkende eenheid.
43
liet is, dunkt mij, nuttig, dat deze dingen eens duidelijk gezegd wor
den. Is het daarbij ongepast den wensch te uitendat de regeering
moge besluiten haar plan in schrift te brengen en de grondlijnen der
organisatie van ons archiefwezen te belichamen in eene wet op het
archiefwezendie voor goed den pas afsnijdt aan alle plannendie daarop
inbreuk dreigen te maken
Ik hield u heden uitsluitend bezig met de lotgevallen van het archief
wezen, die onze vereeniging niet koel kunnen laten en niet behooren te
laten. Ik sprak daarvan met opzet, omdat ik mij verheug, dat onze
vereeniging niet geheel vreemd aan die lotgevallen gebleven isen omdat
ik hoopdat zij er ook voortaan niet vreemd aan blijven zal.
Trouwens van de eigene lotgevallen van onzen kring heb ik u slechts
weinig mede te deelen. Ons ledental is weder met drie personen vermeer
derd: wij verheugen ons thans in het bezit van 46 leden en 2 buitengewone
leden. Het bestuur bleef onveranderd. Onze vereeniging bloeit op hare
eigenebescheidene wijzeik voor mij ben voldaanmaar veel bijzonders
valt er niet over het kleine plantje te zeggen. Slechts één feit van beteeke-
nis trekt mijne aandacht, het overlijden van onzen ambtgenoot Ermerins.
Ik zal u niet spreken van zijne verdiensten als archivaris: wij weten,
dat hij eerst op het laatst van zijn leven tot ons is overgekomenen wij
kunnen getuigen van zijn ernstig strevenom zich niet alleen in onzen
kringmaar ook in ons werk tehuis te maken. Het moet hem moeielijk
gevallen zijn zich in te leven in het hem vreemde werk en slechts tot
zekere hoogte kan hij daarin geslaagd zijn. De tijd om vruchten te leve
ren van zijn arbeid is hem niet geschonken. Maar in deze vergaderingen,
waarvan hij een trouw bezoeker was, mag een enkel woord, aan zijne
nagedachtenis gewijd, niet ontbreken. Wij zullen den vrieudelijken
hartelijken man, die zich bij ons jongeren zoo geheel thuis scheen te ge
voelen, niet vergeten! S. MULLER Fz.
Onze provinciale depots.
Gelijk de lezer weet, of althans weten kan, zijn de inventarissen der
rechterlijke archieven in Groningen en in Utrecht in hoofdzaak op dezelfde
wijze ingericht. Toch is er een belangrijk verschilpunt. In den Utrecht-
schcn inventaris is het archief van het provinciale hof in zijn geheel be
schreven, in den Groningschen zijn alleen de juridische bescheiden van
het hoogste rechterlijke college in de provincie opgenomenniet de stuk
ken die op de politieke functiën van het hof betrekking hebben. Dit
verschil hangt ongetwijfeld hiermede samen, dat de Groningsche archivaris
zich vereenigd heeft met de stellingen, door den heer Yan Riemsdijk in
de vierde bijeenkomst van rijksarchivarissen verdedigdmet name met
deze uitspraak: „De archieven van de autoriteiten, die dezelfde gemeen-