6 geleidelijken voortgang der werkzaamheden". Controle alleen tegen ver- waarloozing heeft recht van bestaan. Is de opvatting van het archief beheer van den Gemeentearchivaris een andere dan de door het meeren- deel zijner collega's gehuldigdedan kan dit voor den hoven hem gestelde, d. i. het Dagelijksch Bestuur, reden zijn om advies in te winnen en daarna naar gelang van omstandigheden te handelen; elke ongevraagde inmenging heeft dat Bestuur het recht en de plicht met een krachtig „hands off" te beantwoorden. Gij zult mij, waarde vriend, niet „met zoet gefluit" verlokken mijn protest tegen Uwe opvatting te laten varen door Uwe herinnering, dat de Gemeentearchivaris zelve er profijt van kan hebben tegenover een on redelijk bekrompen Gemeentebestuur op bescherming van hoogerhand te kunnen rekenen. Ik acht te zeer van belang het ongeschonden behoud onzer gemeentelijke zelfregeering, waar deze de haar toevertrouwde belangen goed behartigtdan dat ik uit eigenbelang die gaarne zonder bepaalde noodzaak zou zien verkort. Maar hoe, indien het archief wel verwaarloosd wordt? Ik begrijp van U dat gij dan dadelijk den Rijksarchivaris aan het werk wilt zetten maar ik zou even consequent liever eerst een anderen weg zien ingesla gen. Yoor archiefbeheer is m i. steeds een plaatselijk deskundige pre ferent; hij zal allicht zijn taak meer con amore en lokale kennis verrichten. Maar het is natuurlijk niet van iedere gemeente te vergendat zij al kon zij er een vinden, een archivaris aanstelt. Zij kan zich evenwel in tal van gevallen voortreffelijk met anderen daartoe combineeren. De steden in het Noorderkwartier van Holland, om een enkel voorbeeld te noemen, zouden zich zeer wel over eene gezamenlijke keuze kunnen verstaan. Alleen wanneer hiertoe geen geneigdheid bestaat, moet het Rijk wel doen wat des Gemeentebestuurs is. Ik zou dan evenwel het geheele archief liefst in het Rijksdepót zien opgenomen. Een bijkomende grond daartoe is voor mijdat daardoor weer voor dat archief hersteld wordt het rampzalig uit elkander scheuren door de overbrenging der rechterlijke archiefstukken naar de Rijksarchieven. Maar dit daargelaten, zou ik vreezen dat het Gemeentearchief, dat geordend uit het Rijksdepót overge bracht wordt naar zijne vroegere bewaarplaatsaldaaraan zich zelf over gelaten binnen korter of langer tijd weêr in wanorde geraakt. In inspectiereizen van den Rijksarchivaris zie ik ten deze geen afdoende waarborg, althans voor grootere provinciën. Acht men het plaatsen in de Rijksdepóts van alle archieven, die niet van gemeentewege onder voortdurend deskundig toezicht staan te bezwaarlijk, dan is, dunkt mij, de aangewezen weg, die welken gijzelf ter loops aanduidt, het verdeelen der provinciën in districten, ieder met een archief-inspecteur. Yoor de kleinere gewesten zou wellicht een enkele volstaanindien hij zich uit sluitend met de betrokken Gemeentearchieven bemoeide. 7 Maar zooals gezegd, aan zijn ressort behooren de Gemeenten of groepen van Gemeenten, die zeiven voldoende voor hunne archieven zorgen, te zijn onttrokken. De door U aan het slot van Uw artikel voorgestelde bepaling vindt dus bij mij instemming, wat de eerste zinsnede betreft. In beginsel althans en behoudens het hierboven gezegde omtrent plaatsing en redactie. Maar gij laat trouwens deze blijkbaar zelf voor het oogenblik in het midden. De tweede zinsnede evenwel acht ik overbodig en gevaarlijk. Hetgeen men tot behoud der archieven bereiken moet, kan ook zonder dat worden verkregen; maar hetgeen een streven naar centralisatie berei ken wilwordt, onschuldig als de bepaling er uitziet, er door in de hand gewerkt en gewettigd. En dat streven is mijns inziens verderfelijk. Ch. M. DOZY. Naar aanleiding van „Centralisatie van het archiefwezen", door Mr. Ch. M. DOZY. Amice In den door U gekozen vorm zal ik mij veroorloven een enkele kant- teekening te maken op uw aan mij gericht schrijven, in zake de wijziging van art. 103 al. 2 der Gemeentewet. Evenals gij zelf u van te voren wilt vrijwaren voor het verwijt een oratio pro domo te houden in den slechten zin van het woordevenzoo zal ik dienen te laten voorafgaan dat ik, waar ik over de gemeentearchivarissen en hunne werkzaamheid het een en ander zal moeten zeggen, dat misschien minder aangenaam klinkt, het verre van mij is iemand persoonlijk onaangenaam te willen zijn of zelfs maar aan een bepaald persoon te hebben gedacht. En dan, het verheugt mij te kunnen constateeren, dat, wat het ingrij pen van het rijksgezag betreft, tusschen ons geen principiëel verschil bestaat, daar gij het goed recht daarvan erkent. Maar, en hier ligt m. i. het groote verschil tusschen ons, waar en wanneer zal het gerechtvaar digd zijn Gij zegt: dan niet, als de „gemeentelijke zelfregeering de haar toever trouwde belangen goed behartigt". Maar ik vraag u in gemoede, of gij nu niet eenvoudig de quaestie verplaatst. Immers deze uitspraak brengt ons geen stap verder, waar het geldt practische toepassing. Immers over de vraag, of de belangen „goed" of niet worden behartigd, kan verschil van gevoelen bestaan. Een verschil, waarover ik de beoordeeling ook voor een deel aan het rijksgezag wil toegekend zienen wel vertegen woordigd door zijne ambtenaren, de rijksarchivarissen, als de daartoe bevoegde en aangewezen personen. Echter onder zoodanige waarborgen dat Gedeputeerde Statenaan wie op zoovele punten toezicht op de ge-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1895 | | pagina 9