4 afgedaan stuk wilt toevertrouwen, maar wellicht staat gij met Uwe uit drukking: nieuw archief nog op het oude standpunt, n.l. archief na 1813. Gij stelt vervanging van artikel 103 b, door een nieuwe redactie voor maar zult met mij eens zijn dat deze niet thuis behoort in den titel Van den Secretaris. Waar aan dezen de zorg voor het oud-archief wordt ont nomen, moet iedere bepaling daaromtrent naar elders worden overgebracht en wel naar artikel 179, handelende over hetgeen opgedragen is aan het Dagelijksch Bestuur der Gemeente. Tusschen de letters u en v kan al daar worden ingelaschtde zorg voor het oud-archief. Evenals omtrent letter f in artikel 181 nadere bepalingen worden gemaakt, kan in een afzonderlijk artikel evenzoo dat oud-archief worden omschreven zooals wij dit in onze eerste vergadering vaststelden en kan de benoeming van een archivaris facultatief worden gesteld. Daarmede zou ik de zaak, wat de Gemeentewet betreft, voldoende ge regeld achten en scheiden zich onze wegen. Of liever, en dit is het verschil tusschen ons, wat gij als overal geldende regel wilt zien toege past, acht ik alleen als noodmaatiegel gewettigd. Uwe eerste conclusie op blz. 83 dat aan de in iedere gemeente aan wezige ambtenaren de zorg voor het archief niet met gerustheid kan worden opgedragen, is in hare algemeenheid onjuist, immers waarvoor hunne taak berekende gemeentearchivarissen bestaan. De gevolgtrekking dat dus van Rijkswege moet worden ingegrepen, is dan ook slechts in die mate juist als gemelde conclusie het is. Onmiddellijk daarop doet gij dan ook eene concessie en spreekt van plaatsenwaar voldoende krachten bij het archief werkzaam zijn. Maar zijn dat dan geen in die gemeente aanwezige ambtenaren Om de beteekenis dier concessie die gij zelf ge- voeldet noodig te zijn te annullerenbeweert gij dat ecnig toezicht van regeeringswege op enkele punten misschien 'jniet geheel overbodig kan worden geacht. Het doet mij genoegendat gij deze bewering zoo bij uitstek aarzelend uitspreekt. De wenschelijkheid van dat toezicht, door U blijkbaar ook weinig meer dan problematiek geacht, kan ik hoegenaamd niet inzien, waar, zooals gij zelf zegt, voldoende, in aantal en capaciteiten, krachten bij het archief werkzaam zijn. Gij licht Uwe bewering dan ook niet toe. Een dusdanig toezicht zal vaak eene onschuldige formaliteit zijn, maar kan bij verschil van opvatting tot botsingen leidendie zeker ten nadeele van het archief strekken. Er is bij de op onze vergaderingen aanwezige collega's tot dusver eene gelukkige overeenstemming geweest van opinie op bijna alle hoofdpunten, maar ik herinner mij toch een verschil bij eene principieele kwestie, n.l. of de oude inrichting van het archief dan wel die van het bestuur de grondslag moest zijn der tot stand te brengen inrichting. De minderheid voor het laatste was zeker zeer klein, maar 5 daargelaten hoe de afwezigen er over dachtenzult gij toch wel het goed recht van beide opinie's erkennen. Ik geef dit als voorbeeld, maar er is nog zooveel voor onze vergaderingen te besprekendat de eenstemmigheid wel eens meer gemist zal worden. Bij ondergeschiktheid geeft natuurlijk de opinie van den chef den door slag en in het belang der zaak zal de subalterne ambtenaar zich hebben te schikken. Maar er is m. i. geen enkele reden om den Gemeentearchi varis, zoo hij voor zijn taak berekend is, aan het gevaar bloot te stellen zijn archief tegen eigen overtuiging in te moeten beheeren. Ik merk hierbij nog opdat daargelaten de leidende beginselenbij de toe passing grondige kennis van het archief in kwestie noodig is en de een enkel maal inspecteerende die onmogelijk kan hebben. Eindelijkkan men aannemendat bij eenzelfde corps ambtenaren an ciënniteit of snelle bevordering tengevolge van buitengewone geschiktheid recht geeft tot de onderstelling althans, dat de hooger geplaatste ook de man is, die het best op de hoogte is, tegenover den Gemeentearchivaris vervalt dat argument geheel en al en is er geen reden aan te nemen dat per se de Rijksambtenaar beter inzicht heeft dan de door de Gemeente aangestelde. Ik heb wellicht wat lang uitgeweid over Uwe, door Uzelf, duid mij de expressie niet ten kwade, zoo verwaterde bewering, als zou Rijkstoe- zicht ten allen tijde nuttig zijn. Het ligt evenwel zoozeer voor de hand te beweren dat, waar het Gemeentearchief goed beheerd wordt, dat toe zicht geen kwaad kandat ik het niet onnoodig achtte op het gevaar en dus het ouwenschelijke er van te wijzen. Een meer principieel argument is de autonomie der Gemeenteeen kos telijk beginselecht Hederlandsch in dien zin dat het in onze historie geworteld is. Uwe bestrijding van het denkbeeld, dat die autonomie het toezicht en eventueel ingrijpen ook in deze materie per se uitsluit, lijdt, dunkt mij- geen tegenspraak. Maar bij de voorbeelden, die gij noemt, erkent gij zelf als rechtsgrond dat de Gemeente niet tot de goede vervulling harer taak in staat blijkt, dat haar bestuur het belang der Gemeente verwaar loost, m a. w. dat het ingrijpen een noodmaatregel is. Wat het toezicht betreft, de Regeering oefent in alle opzichten toezicht op de Gemeente huishouding uit en het is niet noodig dit omtrent het archiefwezen bepaal delijk aan Gedeputeerde Staten op te dragen. De Gemeentebesturen hebben het recht hunne archievendie hun eigen dom zijn, te plaatsen, te beheeren en te doen inventariseeren, zooals zij zelf het wenschelijk achten. Alleen waar verwaarloozing te consta- teeren valt, ligt het op den weg en is het, evenals op ieder ander ter rein de plicht van het Rijksbestuur tot verbetering te dwingen. Yerwaarloozen de Gemeenten niet en hebben zij „bevoegde deskundigen" aangesteld, dan is er geen reden tot inmenging, tot „controle over den Ik cursiveer

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1895 | | pagina 8