10 Yan daar ook dat ik mij bij mijne conclusie op dit standpunt heb gesteld. Ik wensch die dan ook ongewijzigd in behandeling te brengenafgezien van de nadere toelichting o.a. wat de kosten betreft door mij in mijn vorig betoog gegeven. Dit met het oog op de mededeelingen door mr. A. C. Bondam in dit nommer, omtrent wat reeds van wege verschil lende provinciale besturen in dezen gedaan is Mij schijntdat ook dit alles zonder een algemeene regeling stukwerk blijft, hoeveel verdien stelijks ook reeds is verricht. Doch dit kan worden daargelatenimmers de conclusie laat dit over aan de nadere regeling, voorloopig door den Ko ning te geven, tot tijd en wijle de algemeene wet op het archiefwezen mocht in het leven treden. Naar mijn inzien liggen dan toch nog in de door mij voorgestelde bepaling de volgende denkbeelden, die het mij wenschelijk schijnt uit te spreken. Denkbeelden, wier practische uitvoerbaarheid door mij in het licht is gesteld, waartoe dan ook mijn vorig schrijven tevens diende. Het komt mij voor, dat deze denkbeelden meer bijzonder het onderwerp der discussie voorloopig moeten zijnen waarover door het al of niet aannemen der stelling kan worden beslist. 1°. De gemeentebesturen zijn verplicht tot en in de eerste plaats be last met de zorg voor hunne archieven. 2°. Zij hebben daarop geen onbeperkt recht; en kunnen dus bij de vervulling hunner taak in dezen worden onderworpen aan toezicht van regeeringswegeterwijl zij omgekeerd daarvoor staatshulp moeten kunnen inroepen. 3°. Uit den aard der zaak is aangewezen de rijksarchivarisin overleg met Gedeputeerde Staten, als zijnde de autoriteit, aan welke in het algemeen de controle op de bedoelde besturen is toevertrouwd. Dit zijn de hoofdgedachten die bij aanneming mijner stelling in het votum der vergadering zullen zijn neergelegd. Hierbij is de benoeming door den Raad, en daarmede de gelijkstelling in rang met den secretaris slechts een zeer bijkomende omstandigheid. Zij is er in opgenomen, omdat in de Gemeentewet dat voorschrift eigenaardig behoort. Vergun mij ook juist met het oog daarop, om derhalve niet te zeer in on dergeschikte punten te vervallen, dat ik niet bespreek uw plan om voor verschillende steden bij gezamenlijk overleg harer besturen, archiva rissen te laten aanstellen. Mij wil het voorkomen, dat mijn denkbeeld tal van moeilijkheden, die uit de verwezenlijking van het uwe zouden ontstaan, vermijden zal. Ik wil echter niet eindigen dan na er op te hebben gewezen, dat gij aan het slot van het schrijven aan uw stelsel geheel ontrouw wordt, immers waar de gelegenheid tot berging aan billijke eischen beantwoordt, zoude ik meenen, dat, een geheel geordend en goed beschreven gemeente-archief zonder bezwaar terug kan worden gezonden, als het maar voldoende wordt 11 schoon gehouden en tegen verwarring gewaakt. Ik zou denken dat dan de „gemeentelijke zelfregeering de haar toevertrouwde belangen goed behartigt'', en zie niet de minste reden haar archief, op het behoud waarvan zij heeft getoond althans eenigen prijs te stellen, eenvoudig in 's rijks bewaarplaats te laten blijven. Naar mijn inzien zal een jaar lij ksch bezoek van den rijksarchivaris in de provincie of van een zijner ondergeschikten een uitstekend middel zijn om gemeentearchieven in band en regel te houden, die neiging betoonen „om aan zich zelf over gelaten weêr in wanorde" te geraken. Na vriendschappelijke groete: Assen, Mei 1895. t. t, SEERP GRATAMA. Regeling der oude gemeente- en polder-archieven. Naar aanleiding van het artikel van mr. Gratama in no. 3 van den vorigen jaargang van ons Blad over de regeling der gemeentearchieven en met het oog op de aanstaande behandeling dier zaak in onze algemeene ver gadering, zal het, meende het bestuur, den leden welkom moeten zijn alsnog een en ander te vernemen over hetgeen ten dezen tot nog toe al zoo gedaan isvooral voorzoover dit geschiedde op instigatie van hoogerhand. Daarom heb ik uit hetgeen mij door ondervinding en wel willende mededeeling mijner ambtgenooten en uit de verschillende pro vinciale publicatiën bekend was en werdde mededeelingen opgesteld, die hieronder worden afgedrukt om zoo mogelijk nog vóór de algemeene ver gadering den leden onder de oogen te worden gebracht. Noordbrabant. In het begin van april 1883 ontdekte mijn voor ganger mr. Krom in een der grootere gemeenten dezer provincie het voornemen tot vernietiging van een groote massa bescheiden van het oude archief. Deze waren daartoe aangewezen en afgezonderd door iemand, die door de gemeente was ter hulp geroepen voor de ordening van het gemeente-archief. Gelukkig wist mr. Krom de opruiming der hem van veel waarde gebleken bescheiden alstoen tegen te houden. Bovendien kwam tengevolge van zijne bemoeiing ten dezen de circulaire van den minister van Binnenlandsche Zaken van 14 april 1883 no. 992 afd. K. W. aan de Commissarissen des Konings. In deze circulaire werd hetzoowel uit een administratief als uit een historisch oogpunt, ten zeerste afgekeurd dat oude gemeente-bescheiden werden verkocht en vernietigd zonder voorafgaand onderzoek en buiten voorlichting van erkende deskundigen, reden waarom de archivaris in de provincie werd aangewezen om vooraf te worden gehoord. Eerst nadat

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1895 | | pagina 11