Naschrift. 104 waart deze Ik meen de ambtenaar van den burgerlijken stand, voor het Kijk, krachtens een maatregel van het uitvoerend gezach. Zoover ik heb kunnen nagaan toch zijn in het Fransche departement der Monden van den Rijn hoofdplaats 's Hertogenboschde door de „ministres des cultes" etc. tot 31 december 1810 gehouden registers op dien dag gesloten en overgenomen door de maires als ambtenaren van den „état civil"en geschiedde dit niet krachtens wet of daarmêe gelijkstaand Keizerlijk de creet maar enkel en alleen ingevolge een prefectorale aanschrijving. Hiermede veranderden zij natuurlijk niet van karakter. Het bleven oude kerkregistersdie in het gemis van vroeger niet gehouden burgerlijke stands-akten kunnen voorzienen daarom zijn opgevorderd en overgenomen. Maar registers van den burgerlijken stand zijn het daarom niet. De be palingen op de volgens Code Civil en B. W. sinds 1811 gehouden registers van geboortehuwelijk en overlijden zijn er niet op van toe passing. Het uitvoerend gezach, deregeeriug, is alleen bevoegd bindende bepalingen vast te stellen over hunne bewaring, openbaarheid enz. Het kan de overbrenging bevelen in de Rijks-archiefdepóts bij eenvoudigen maatregel van bestuur of ook de bepalingen van ons Burgerlijk Wet boek ten aanzien van extracten enz. (2) er op van toepassing maken, voorzoover zij er op passen. Zoolang niet de regeering het belet of anders voorschrijft, zijn de tegenwoordige bewaarders de uitsluitend be voegden om dergelijke maatregelen te nemen als legesheffing. En deze bewaarders zijn de ambtenaren van den burgerlijken stand als opvolgers van de maires, die op 31 december 1810 of 1 januari 1811 er regu voor afgavenvolgens order van hun chef. Ook ten aanzien der kosten van extracten zijn zij in hun bevoegdheid niet gebonden. De wet van 23 april 1879 (Stbl. n°. 72) tot regeling der heffing van rechten wegens de verrichtingen van den ambtenaar van den B. S.geeft enkel voorschriften over eenige bepaald aangewezene dier „verrichtingen". Deze zijn de huwelijksvoltrekking en de levering van afschrift van of uittreksel uit de akten van den burgerlijken stand (dus niet van of uit oude kerkelijke akten). Deze wet over het door Portuin (3) en de commissie van 1849 onwettig geachte Kon. besluit van 24 mei 1827 (Stbl. n°. 27), maar vervangt uitdrukkelijk het Keiz. decreet van 12 juli 1807 (Buil. des lois n°. 152). Ook dit decreet was ongetwijfeld niet op de oude kerkelijke doop-, trouw- en sterfregisters 105 toepasselijk. Zelfs zijn executoirverklaring bij decreet van 8 november 1810 is anterieur aan de inbeslagneming dier registers. Het noemt, bovendiende soorten der akten opwaarvan het de afschriften tarifieert, en dat zijn enkel burgerlijke stands-akten, geene van kerkelijken doop enz. Gelijkerwijze deed trouwens het aangehaald Besluit van 1827. Echter is er een Kon. besluit dat hen bindt. Zoolang toch bijzondere bepalingen over deze aldus niet „burgerlijke standsregisters" in eigenlijken, wettelijken zin te noemen boeken en papieren ontbrekenzal het Kon. besl. van 26 juni 1856, no. 79, er voor moeten gelden. En dit besluit verhindert naar woord en geest een belemmerende legesheffing. Integen deel moet volgens dat besluit de raadpleging in het algemeen belang worden toegelaten en gemakkelijk gemaakt en mag zij alleen (art. 10) onder verwijzing naar hoogere authoriteit, voor nadere beslissing, worden geweigerdwanneer de inzage niet met het algemeen belang strookt b.v. enkel om familieschandalen op te sporen begeerd wordt. Ik wil thans op een behandeling van den „ouden burgerlijken stand" in zijn geheel niet ingaan. Misschien deel ik in een volgend nummer mijne bevindingen eens mede over de verhoudingen der verschillende daartoe behoorende of te brengen registers en papieren. Yoorloopig was het mij er enkel om te doen om mijne meening mede te deelen, en zoo mogelijk die van anderen hierover uit te lokkendat a. legesheffing op het gebruik van oude archieven in de meeste geval len zeer is af te keuren b. dit ook geldt voor de registers van den zoogen. „ouden burger lijken stand" c. voor de oude kerkregisters die heffing slechts bepaald kan worden door de ambtenaren van den burgerlijken stand, behoudens goed- of af keuring van de regeering d. deze registers vallen onder het Kon. besl. van 26 juni 1856, no. 79, regelende de openbaarheid van alle oude archieven van den Staat. 's Hertogenbosch october 1894. A. O. BONDAM. Aan de archivarissen van de gemeenten, waarmede den Bosch te ver gelijken isheb ik naar aanleiding van de besproken Bossche legesheffing wegens het inzien der zoogen. oude registers van den Burgerlijken Stand de vraag gericht, hoe het ten hunnent daarmede stond. Ik geloof goed te doen van de mij hier nog vergunde ruimte gebruik te maken om in 0) Naar hetgeen ik van eenige mijner collega's hooren mocht is het in andere departementen niet anders. Alleen binnen het tegenwoordige Limburg is verschil wegens de vroegere inlijving hij Frankrijk van de verdere linker- en de rechter-Rijnoeversen invoering aldaar van de wet van 20 september 1792. (J) Art. 24 B. W. Iets anders is het inet de bepalingen over verbetering, artt. 70 vlg. B. W. Hoewel er zeer zeker genoeg voorbeelden zijn van vonnissen, strekkende tot verbetering'van oude doopakten, kan toch slechts een wet dergelijke voorschriften geven voor de oude kerkregis ters. En die is er niet. (3) Wetten van Franschen oorsprong II, blz. 444. Vg. over de wettigheid hiervan Diephuis, Het Nederl. Burgerlijk RegtI, blz. 338, noot 2.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1894 | | pagina 7