126 wijl dikwerf de belangrijkste akten in noten worden medegedeelden wat yerder Rengers van Ten Post en Idsinga toevallig opleveren; voor Drente had men niet veel anders dan de geheel onvolledige en verouderde werken van Magnin. Thans gaat dat anders wordenwanneer de uitgave van het aangekondigde werk zal zijn voltooidzullen beide provinciën in het bezit zijn van een oorkondenboekdat op de hoogte is van de tegen woordige wetenschap. Het is niet meer dan billijk, dat aan deze uitgave in de eerste plaats de naam van prof. Blok verbonden is. Hij, die reeds zooveel voor het archiefwezen in Nederland heeft gedaan, die aan zoo vele leerlingen liefde voor de archiefstudie heeft weten in te boezemen, heeft ook tot deze onderneming den stoot gegeven. Aan hem in de eerste plaats is het te danken, dat een werk is tot stand gekomen, dat tot de belang rijkste vruchten der door hem opgewekte archiefstudie kan worden gerekend. De bewerkers van het Oorkondenboek hebben het den verslaggever, althans den verslaggever der eerste aflevering, niet gemakkelijk gemaakt. De inleiding, „waarin rekenschap zal worden gegeven van de gevolgde methode van uitgeven, in het algemeen van de wijze, waarop bij de bewerking van het Oorkondenboek gehandeld is", zal eerst bij de laatste aflevering verschijnen, en wie er vóór dien tijd iets van zeggen wil en dat is toch de plicht van den verslaggever dient uit de stukken zelf de methode der bewerkers af te leiden, op gevaar af van het plan niet in allen deele juist weer te geven. Over één punt kan geen twijfel bestaan: de titel van het werk drukt onomwonden uit, dat wij hier te doen hebben met eene verzameling oor konden betreffende twee provinciesniet betreffende eene of meer dynas tenfamilies of corporaties, gelijk de oorkondenboeken der graven van Holland of der familie von Ysenbtjrg. Trouwens er was hier geene keuze; had men een ander systeem willen volgen, waar zou dan de eenheid, waarrond de oorkonden zich groepeerden, te vinden zijn geweest? Bij de heeren van Ruinen of van Koevorden? Bij Hunsingoo-Halfambt of Fivelgoo-WesterambachtDe stad Groningen, die er alleen voor in aanmerking had kunnen komen, verloor juist haar invloed in Drente, toen zij het middelpunt der Ommelanden was geworden. Zoo bleef geene andere eenheid dan de geographische over. Ook hier mag echter eigenlijk niet van eene eenheid gesproken worden. Het zijn de oorkonden van twee Nederlandsche provinciën, die ons hier worden aangeboden, van twee provinciën die, geloof ik, nooit behalve in 1559 als bisdom Groningen een geheel hebben uitgemaakt. Hen be merkt dat gebrek aan eenheid reeds, als men in het prospectus leest, hoe het werk zal eindigen met 1405, „een jaartal, dat in de geschiedenis dezer streken een geschikt rustpunt aanwijst: dan toch heeft bisschop Fredekik van Blankenheim Drente weder aan zijn gezag onderworpen, 127 terwijl Groningen van dat jaar af zich feitelijk als vrije stad verder ont wikkelt, dan ongeveer begint in de Ommelanden een binnenlandsche krijg zich te verheffendie deze streek jaren lang in onrust zou houden". Zoo zou het misschien logischer zijn geweest twee oorkondenboeken, een voor Groningen en een voor Drente te bewerken. Praktisch was het voorzeker niet geweest. Want tal van stukkeu zouden in beide verzamelingen eene plaats hebben moeten vinden, en de eenheid der hedendaagsche provincie is toch geene natuurlijke eenheid voor eeu middeleeuwsch char terboek. Een oorkondenboek van de tegenwoordige provincie Zeeland met inbegrip van Staats-Vlaanderen zou zeker minder homogeen zijndan dit van Groningen en Drente. Toch komt het mij voordat de bewerkers niet geheel getrouw ge bleven zijn aan die geographische grens; zij hebben tevens, zoo ik wel zie, hun werk tot een oorkondenboek van de dynastengeslachten van Ruinen en Borlculoo— Koevorden en van de familie der Groningsche burggraven willen maken en daarom de akten, waarin een lid vau eene dier families voorkomt, ook al hebben zij op Groningen of Drente geene betrekkinghetzij in uittreksel opgenomenhetzij in eene noot vermeld. Dit schijnt mij geen gelukkig denkbeeld toe, want de akten, waarin diergelijke personen als getuigen voorkomenzijn uit den aard der zaak vrij wat minder volledig opgegeven, dan die, welke de provinciën zeiven raken. Zonder twijfel hebben de bewerkers alle archievenwaarin zij konden vermoeden, dat oorkonden betreffende de beide provinciën berusttennauwkeurig doorzochtmaar hebben zij in diezelfde archieven ook nagegaanof er geene akten voorhanden zijnwaarin praefecti van Groningen of heeren van Ruinen als getuigen voorkomen Natuurlijk niet. Hij dus, die zich omtrent de geschiedenis of de genealogie dier geslachten wil inlichten, zal bij het doorzien van het Oorkondenboek meenen al het materiaal, dat hij behoeft, bijeen te hebben, terwijl er toch inderdaad veel aan ontbreekt. In het bijzonder echter schijnt mij de opneming van nr. 107 niet gerechtvaardigd. In dat stuk wordt melding gemaakt van Thidertcus de Groninge, magister domus Theuto- nicorum in Lyvonia, Legt men dien maatstaf aan, dan moeten ook in in een oorkondenboek van Holland de akten der Utrechtsche bisschoppen Boudewijn, Dirk en Otto van Holland worden opgenomen. Aan het begrip oorkonde hebben de bewerkers eene ruime beteekenis gegeven, zij hebben er niet slechts „Heberegister", maar zelfs wilkeuren onder opgenomen. Het woord is blijkbaar opgevat als tegenstelling tot „kronieken". Dit schijnt mij volkomen juist. Bij de uitgave van een oorkondenboek is het te doen om al de documenten, die door de schrij vers zelf niet met het doel om geschiedenis te schrijven zijn sameu- gesteld. De tegenstelling tusschen narratieve geschiedbronnen en oor konden is intusschen niet zoo ver gedreven, dat oorkonden, die in kro-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1894 | | pagina 18