124
vooraan zijn geplaatst als afzonderlijk dossier bij bestuurshandelingen
van algemeenen aard. Dat dit niet geschied is, wordt duidelijk, waar
wij de Oost- en West-Indische Compagniede Walvischvaarders en de
Gilden en neringen zien volgen. Bij de laatsten zijn voor ieder gild
alleen de jaartallen van het eerst en van het laatst aanwezige stuk op
gegeven of zelfs alleen de eeuw, waartoe beiden behooren; eenvoudig,
maar niet doeltreffend
De volgende afdeeling is bijzonder leerrijk ter kennisneming van de
grondgedachte van dezen inventaris. Zij handelt over kerkelijke zaken.
Zulk eene afdeeling is in een archief zeker zeer nuttig, altijd als onder-
afdeeling, als dossier, want eene aparte commissie of ambtenaren werden
er wel niet voor aangesteld. Maar hier zijn daarin ook opgenomen de
archieven der kerken, d. i. der kerkmeesteren zeiven, die geheel buiten
het eigenlijk gezegd gemeentearchief liggen Yan de afdeelingen over
onderwijs en armwezen geldt hetzelfde; no. 512 tractaet over het practicq
Matheseos maakt er een zonderlingen indruk.
Dat de titels Volksgezondheid en Veestapel boven afzonderlijke afdee
lingen in een wetenschappelijken inventaris even weinig thuis behooren
als de vroegeren over Handel en Scheepvaart en dgl. behoeft wel geen betoog.
Niet minder dan 1S8 nrs. of 1/4 van die van het geheele archief zijn
bijeengevoegd onder den titel Familiepapieren van Enkhuizer-regeerings-
geslachten. Zulk een alfabetische verzameling als toevoegsel aan den
inventaris heeft zijn recht van bestaan, mits er geen elders beter geplaatste
archiefstukken in voorkomen. Of dit nu het geval is met nummers als
728: Brieven aan L. W. schepen van Enkhuizen, dergelijken zijn er meer,
weet ik niet, maar no. 666 o. a. is dan toch uit het archief van St. Anthonie-
gasthuis afkomstig.
Achteraan, bij de genealogie dus, zijn de doop-, trouw en begrafenisregisters
geplaatst. Men was het op onze vergaderingen niet eens over de juiste
plaatsing daarvan; ik beschouw ze, hetzij als ingekomen stukken van 1811
en dan kan men ze aan het dossier kerkelijke zaken toevoegen of wel
als bestanddeelen der kerkelijke archieven. Tot deze laatsten behooren
zeker de leggers der grafsteden en tot de belastingen nr. 7 44 registers van
den ontvang wegens het middel op het tromven en begraven.
Het bevreemdde mijgeen archief der Weeskamer vermeld te vinden.
Blijkens het jaarverslag aan den Minister werd het geordend en beschre
ven. Ik weet wel dat deze en gene het beginsel voorstaatdat het even
als het oud-rechterlijke of als deel daarvan aan het Rijk toebehoort. Maar
de kwestie is in geenen deele beslist of zelfs nog sub judice en het komt mij
vreemd voor, dat de Rijksarchivaris hetalsof het van zelf sprakuit het hem
door Enkhuizen ter inventarisatie toevertrouwde stadsarchief achtergehouden
en eigenmachtig in 's Rijks archief geplaatst zou hebben. Wellicht is het in
1879 niet opgevraagd. Yan correspondentie hierover met Enkhuizen blijkt
125
uit het rapport niets. Om willekeur te voorkomen, is ten deze een offici-
eele interpretatie en desnoods eene rechterlijke beslissing zeer gewenscht.
Maar in allen gevalle zou ik het archief der weeskamer, evenals het
rechterlijk archief, in den inventaris willen opgenomen zien. Beschouwt
men den inventaris als de omschrijving van het tegenwoordig bezit der
Gemeente, dan behoort hij er zeker niet in thuis. Maar zal de inventaris een
getrouw en volledig beeld geven van de inrichting van het stadsbestuur
in vroeger tijdendan kan het er niet in gemist worden. En de titel
van dezen luidt nog welArchief der stad E.
Dit is hetgeen ik over dezen inventaris te zeggen heb. Het doet mij
leed, dat mijn oordeel niet gunstiger kon zijn, maar ik heb het zoo
duidelijk mogelijk trachten te staven. De door mij aangewezen
feiten waren voorbeelden; het was dus mijne bedoeling niet daarmede
de m i. verkeerde plaatsing van dit of dat nummer te gispen Al
is men nog zoozeer doordrongen van de juistheid en logica der in onze
jaarvergaderingen en ons tijdschrift herhaaldelijk besproken beginselen
van archiefregelingin de praktijk stuit men voortdurend op moeielijk-
heden, die men zelf allicht de eene maal zus, een andermaal zoo zal
oplossen. Maar wat ik in dezen inventaris betreur, is het geheel ver
onachtzamen dier beginselenzonder dat tegenover ons systeem een ander
gesteld wordt. Zeer zeker zijn die beginselen niet voor ons bindend en
had de ontwerper in een toelichting het standpunt, waarop hij zich stelt,
het beginsel, waarvan hij is uitgegaan, ontwikkeld, mijn oordeel was er
wellicht door gewijzigd. Thans moet de inventaris voor zich zelf spreken
en kon dat oordeeldat ik sine ira et studio heb neêrgeschrevenniet
anders luiden.
Ch. M. DOZY.
Oorkondenboek van Groningen en Drenthe bewerkt door
prof. dr. P. J. Blok, mr. J. A. Peith mr. S. Gratama,
PROF. DR. J. ReITSMA EN MR. C. P. L. RüTGERS.
Eerste aflevering.
Door de uitgave van het werk, welks titel ik hierboven afschreef,
wordt inderdaad in eene behoefte voorzien. Tot voor korten tijd toch
waren de provinciën Groningen en Drente op het stuk van oorkonden-
boeken het slechtst onder de noordelijke zusters bedeeld. Gelderland
heeft Bondam, Nijhoff, Sloet, Holland en Zeeland Van Mieris,
gedeeltelijk vervangen door Yan den Bergh, aangevuld door Muller
en Yan Limburg Brouwer, Friesland Schwartzenberg en Colm-
jon, zelfs voor het sticht Utrecht zijn reeds bijdragen voor een oor-
kondenboelc verschenen. Voor Groningen moest men zich behelpen
met Driessen, die verre van volledig en niet altijd betrouwbaar is, ter-