122
het hoofd van de afdeelingen van den inventaris inlichting worde gegeven
over het ontstaan en de geschiedenis van de gemeenschap en de inrich
ting en bevoegdheden van haar bestuur.
De inleiding is voorzien van een groot getal noten waarin bewijsplaatsen
worden aangewezen of afgeschreven, en ophelderingen gegeven, welke
van veel studie getuigen. Een vraag die meermalen, en ook bij de lezing
van deze inleiding bij mij opkwam isof de lektuur niet gemakkelijker
zou gemaakt zijn wanneer de ophelderende aanteekeningen in den tekst
zelf waren ingelascht.
P. VAN MEURS.
Inventaris van het archief der stad Enkhüizen,
door C. J. Gonnet.
Bijzondere omstandigheden hebben de bespreking van dezen inventaris
doen uitstellen, schier langer dan de beleefdheid tegenover den vervaar
diger en de belangstelling, waarop iedere arbeid van dezen aard bij ons
recht heeft, toeliet. Het aantal archief-inventarissen telken jare ten onzent
verschijnende, is evenwel helaas niet zoo groot, dat deze er door op den
achtergrond geschoven zou zijn.
Wie ooit in vroeger jaren het Raadhuis van Enkhuizen bezocht en
zich de kast vol door elkander gesmeten registers herinnert, allen beroofd
van hun band, die immers wel beter gebruikt kon worden en daarnaast
de groote ton vol papier, daarin gestampt alsof het zuurkool was, ver
heugt zich over het redderen van dezen Augiasstal en zegt den Rijks
archivaris in Noord-Holland dank voor zijn werk, dat het Enkhuizer archief
voor historisch onderzoek opent. Die dank blijft oprecht gemeend, ook
al mocht blijken, dat wij ons met de wijze van indeeling der stukken
niet altoos kunnen vereenigen.
Kleinere archieven zijn over het algemeen veel lastiger te regelen dan
grootere. Zooals ook mr. Gratama in dit blad (II blz 46) opmerkte, was
het bestuur van kleinere plaatsen uittenaard der zaak niet of weinig ver
deeld tussc.hen van elkander onafhankelijke organen en is het archief er dus
ook moeielijk te splitsen in afdeelingen, de Duitsche uitdrukking Archiv-
Körper is eigenlijk juister die ieder op zich zelf een archief vormen.
Toch kunnen in archieven van kleinere steden althans, enkele zulke
Archiv-Körper worden afgescheiden, voorts vindt men er in den regel
en kan men afzonderen gedeelten van archieven van kerkelijke of liefdadige
instellingen, die buiten het eigenlijk gezegd stadsarchief liggen en voor het
overige kan men moeilijk anders doen dan de stukken, die aan de protokollen
der algemeene bestuurshandelingen aansluiten, indeelen, naarmate zij het
gevolg zijn van de zorg voor dit of voor dat onderwerp van gemeente-
123
belang. Het finantiëel beheer slokt dan een groot gedeelte op, zoo het
al niet als archief van den thesaurier geheel op zich zelf staat.
Erken ik dus volkomen het bezwaar, verbonden aan het inventariseeren
van een archief als dat van Enkhuizen, ik heb tot mijn leedwezen in
dezen inventaris zelfs geen streven kunnen vinden naar eene organische
indeeling, in den geest, zooals die op onze jaarvergaderingen is besproken.
Eenige voorbeelden mogen dit duidelijk maken. Wel prijkt de naam van
den thesaurier boven een zestal nummers, maar daarop volgt eene afdeeling
Finantiëndie toch wel door den thesaurier bestuurd zal zijn. In deze
afdeeling, waarvan de 38 nummers zonder eenig blijkbaar verband wild
door elkander staan, komen tal van belastingstukken voor, ik noem één
uit velen nr. 150: Stedelijke inkomsten belasting van 7 Augustus2 De
cember 1748. Een paar bladzijden verder komt eene afzonderlijke afdeeling
Belastingen-accijnsen en heffingen voor. Men zou ten onrechte meenen,
dat dit alleen de kohieren zjjn.
In de genoemde afdeeling Finantiën vindt men allerlei omtrent de
stedelijke eigendommen, terwijl een voorafgaande rubriek uit stukken
betreffende de Eigendommen en rechten der stad bestaat. Onder deze komt
evenwel ook allerlei voor omtrent den bouw en het onderhoud van het
nieuwe stadhuis, terwijl toch later eene afzonderlijke afdeeling tot opschrift
heeftOpenbare werken.
Hierin zijn ook opgenomen de registers van de directie der wegen en
vaarten tusschen de zes Noordhollandsche steden, een op zich zelf staande
commissie, daarentegen niet allerlei over dijken en waterschappen, die
een afzonderlijke rubriek vormen. In deze is veel, dat een vreemd
figuur maakt in dezen inventaris. De aanstelling door den landsheer
van een dijkgraaf van Cloeskindere in Zeeland (in 1495) heeft toch wel
niets met Enkhuizen te maken en brengt in herinnering de opname op
de eerste bladzijde van den inventaris van een, zij 't ook eerbiedwaardig
oud privilege aan Medemblik geschonken. Van vele andere stukken is het
hier niet thuis behooren minder zeker, al is slechts een vraagteeken gewettigd.
Onafhankelijk van de inrichting van den inventaris mag als grief daar
tegen worden genoemd, dat waar vele nummers uitvoerig zijn omschreven,
bij tal van anderen niets blijkt omtrent den inhoud van het stuk of pak,
waarop het geplaatst is, ik geef als voorbeeld 310Rijnland 15 Augustus
1803; 314: Drechterland van 13 Februari 1401 tot 7 April 1804. Bij
een archief, dat niet onder beheer van een archivaris staat en in eene
afgelegen plaats berust is de onzekerheid, wat men van een nummer te
verwachten heeft dubbel lastig.
Twee latere afdeelingen heeten Markten en Handel en Scheepvaart.
Speciaal de laatste zou in eene verzameling aanteekeningen zeer zeker
groot nut hebben; hier zou zij, dunkt mij, bij vroegere afdeelingen moeten
zijn ingedeeld (veel bij finantiën) of wilde men ze in haar geheel behouden,