118
Openbare verzamelingen der gemeente Utrecht.
Catalogus van het archief, eerste afdeeling, 11221577, door
Mr. S. Muller Ez. gemeente-arci-iivaris. Utrecht.
J. L. Beijers. 1893.
In 1884 verscheen de beschrijving van de 3e afdeeling, in 1890 die
van de 2e, en in 1893 die van de le, waarmee het stadsarchief tot het
jaar 1813 is behandeld. Van het archief na dien tijd verscheen reeds in
1890 de beschrijving, die niet in den handel is. Tot het nieuwe archief
zijn ook gebracht de kerkelijke registers van doop enz. Waarom wordt
niet vermelden het schijnt ook niet rationeel. In Den Haag en
elders zijn zij m. i. te recht onder het oude door den archivaris beheer
de archief gebracht.
Wanneer men zietwelk een arbeid aan het thans voltooide werk is
besteed, is men weinig geneigd, den samensteller toe te geven, dat „de
inventarisatie van het oude stadsarchief langzaam doch voortdurend voort
gezet" werd.
Het laatst verschenen deel bestaat uit een geschiedenis van het archief
(88 blz.) en den inventaris over de 4'/2 eerste eeuwen (98 blz.) Het
heeft dus nog al eenigen omvang, waarmee de stevigheid niet in over
eenstemming is, zoodat het boekje blijkbaar alleen is beschouwd als een
afleveringbestemd om met de andere stukken te worden vereenigd. Ik
zou mij anders kunnen voorstellen dat er personen waren die zich dit
belangrijke eerste gedeelte alleen zouden willen aanschaffen. Bij de ge
schiedenis van het archief is gevoegd een uiteenzetting van de beginselen
waardoor de schrijver zich bij de ordening en inventarisatie heeft laten leiden.
In 1122 ontving Utrecht twee keizerlijke brieven, waarvan de eenede
plaats van den stadsbrief inneemt. Als eerste bewaarplaats van de lang
zamerhand toenemende „brieve onser stadt rechten aengaende" wordt de
sterke Catharijnepoort vermeld. Al in 1472 werd het noodig geoordeeld,
een raadscommissie te benoemen om de brieven door te zien en te
registreeren. Het resultaat van den dientengevolge verrichten arbeid is
nog in het archief aanwezig. Ter gelegenheid van de stichting van het
kasteel Yredenburg werd de Catharijnepoort in 1528 afgebroken. Nadat
de stad in 1537 het huis Lichtenberg voor een nieuw raadhuis had aan
gekocht vinden wij eenige jaren later de charters daar geborgen.
Haast deze verzameling begonnen zich reeds lang te voren een kanse
larij-archief van den raad en een schepen-archief te vormen. De oudste
stedelijke registers dagteekenen van 1342 en de oudste schepenregisters
van het midden van de 14e eeuw. Deze archieven berustten eerst in het
schepenhuis Hazenberg, maar nadat de raad het daarnaast gelegen Lich
tenberg had betrokken werd zijn archief ook daarheen overgebracht
Een ander archief was dat van de oudermannen, die met de schepenen
deel uitmaakten van den meenen raad. Toen dit kollege in 1550 zijn
119
laatstovergebleven bevoegdheid verloor, werd het archief onder den laatsten
klerk gelaten en ging daardoor verloren. Behalve hun eigenlijk archief
bezaten de oudermannen ook een kist in de Buurkerk met belangrijke
stukkenzooals het oudste rechtsboek en een eksemplaar van het oudste
register van besluiten van den raad. Alleen het laatste is van den heelen
inhoud bewaard gebleven.
De laatste afdeeling van het oude stadsarchief vormen de stukken die
in de landskist werden geborgen. Zij zijn een deel van het bisschoppelijk
archief en hooren dus niet in het stedelijk archief thuis. Dat zij daarin
gevonden worden, vindt hierin de verklaringdat de kist op de Catha
rijnepoort stond en bij de slechting van deze het lot van de daar ook
geborgen stedelijke charters zal gevolgd hebben.
Nadat Mr. Muller den oorsprong van het stadsarchief heeft meegedeeld,
worden zijn lotgevallen en ontwikkeling uitvoerig beschreven. Merkwaar
dig is het verhaal van de ontvoering van de charterverzameling, die de
hertog van Al va gelastte omdat de privileges van de stad in 1570 wegens
haar akkoord met de beeldstormers waren verbeurd verklaard. Gelukkig
werden de kostbare stukken spoedig teruggegeven. Zij waren daarna het
voorwerp van de zorgen en de studie van mannen als het oudlieidmin-
nende lid van de vroedschap Dr. C. Booth, die tot stadsbibliothekaris
werd aangesteld, den kalligraaf Johan van Attevelt, die vele oorkonden
afschreef, den eersten stadsarchivaris Mr. P. van Musschenbroekden
burgemeester en verdienstelijken beoefenaar van de geschiedenis van
Utrecht Jhr. Mr. H. M. A. J. van Asch van Wijck en anderen.
Yerband tusschen het kongres van den Utrechtschen vrede en de ar
chieven van de stad zou men niet licht onderstellen. Toch was het eerste
oorzaak dat eenige kamers op het stadhuis werden ontruimd en de daar
geborgen „chartres en papieren" verplaatst, bij welke gelegenheid zij
waarschijnlijk geen betere berging kregen.
De ontwikkeling van de administratie in de 17e eeuw deed als nieuwe
archieven ontstaan die van de Financie-, Momber-, Aalmoezeniers- en
Ambachtskamers. De laatstgenoemde kamer ontving in 1656 met het
beheer van de goederen ook het archief van het Melatenhuis, een uit de
middeleeuwen dagteekenende stichting welker goederen in dat jaar werden
gemortificeerd tot verval van de kosten van de Aalmoezeniers- en Am
bachtskamers. Al deze verzamelingen berusten in het stedelijk archief.
Die van de Momberkamer was echter in deze eeuw buiten het stadhuis
geraakt, en die van de Aalmoezeniers- en Ambachtskamers bevonden zich
al sinds de 17e eeuw daarbuiten. Eerst in de laatste 40 jaren had de
vereeniging van deze archieven met de andere plaats.
De ordonnantie van de staten van Utrecht van 1606 tot overbrenging-
van de protokollen van overleden notarissen naar de sekretarieën van de
gerechten in de onderscheiden steden gaf ook aanleiding tot het ontstaan