78
ik vooraf van enkele te Zwolle en elders gebezigde argumenten, die door
vorm of inhoud beneden kritiek waren, een klein ruikertje gevormd heb
en mij daarvan met een enkel woord heb afgemaakt, wie, die mijne toe
spraak las, zal mij dit ten kwade duiden? Er was, naar uwe meening,
in de bedoelde raadsvergadering „zelfs door de meest besliste tegenstan
ders met veel waardeering gesproken over de nu vertrokkene archivaris
sen," er was „niets onbehoorlijks gezegd." Ik heb dien indruk van
het gesprokene niet gekregen. Waarschijnlijk zijt gij van oordeel, dat er
ook ditmaal „niets onbehoorlijks gezegd is." Toch acht ik het mogelijk,
dat anderen deze meening niet zullen deelen, als zij vernemen, hoe gij
mij beleefdelijk aanduidt als een „kwaadaardigen hond," en hoe gij zelfs
overledenen niet spaart! Natuurlijk hebt gij door deze uitingen u willen
verdedigen tegen het verwijt, dat gij alleen ondergeschikten met uw fijnen
scherts vervolgdet. Ik verleen u daarvan gaarne akte. Overigens wil
het mij voorkomen, dat dit niet het genre is, waarin gij het gelukkigst
zijt; doch om mijnentwil verzoek ik u, u vooral niet te geneeren: derge
lijke allocuties verstoren mijne gelijkmoedigheid geen oogenblik!
Yergun mij ten slotte nog ééne opmerking. Ik kan er in komen, dat
het u en uwen medeleden verdriet, telkens nieuwe archivarissen te zien
optreden, die zich weder met veel tijd en moeite moeten inwerken in het
archief, voordat zij zich ernstig met de regeling daarvan kunnen bezig
houden, ik kan er in komen, al mag het u niet verwonderen, dat de
titularissen in sommige omstandigheden een goed heenkomen zoeken.
Maar het verwondert mij toch, dat u en eenigen uwer ambtgenooten,
zoozeer doordrongen van de tekortkomingen der archivarissen, in ernstige
overweging genomen hebt om het beheer van het archief toe te vertrou
wen aan den klerk. Ik bid u, hoe zou deze persoon, wiens speciale
vorming voor zijne taak geheel afhankelijk is geweest van den archivaris,
dien gij wantrouwt, de noodige kundigheden hebben verkregen, die hem
geschikt zouden gemaakt hebben om zijnen leidsman te vervangen? De
klerk van het Zwolsche archief is mij volkomen onbekend; ik erken, dat
ik een overweldigenden indruk van zijne bekwaamheden heb gekregen,
nu ik uit den mond van een uwer ambtgenooten mocht vernemen, dat
hij in 3 jaren tijds (op een tractement van 250gelegenheid gevonden
heeft, om bij zijne drukke archiefwerkzaamheden nog Latijn te leeren.
Maar toch meen ik u in ernstige overweging te moeten geven, hem in geen
geval met de leiding van het archief te belasten. Met klappers maken
is de zaak geenszins ten einde, en het gevaar is groot, dat deze niet
wetenschappelijk voorbereide ambtenaar de orde, die nog in uw archief
mocht bestaan, verstoren en eene goede ordening voor goed onmogelijk
maken zal of althans zóó moeielijk, dat de aangebrachte schade eerst
in lange jaren met groote geldelijke offers zal kunnen worden hersteld.
Indien men van oordeel is, dat de finantien der gemeente de aanstelling
79
van een deskundigen ambtenaar niet toelaten, dan blijft naar mijne innige
overtuiging voor hen, die inderdaad hart hebben voor het archief, slechts
één weg open: het te sluiten in de hoop op betere tijden!
Ik heb de eer enz."
De organisatie van het archief van Keulen.
Ter gelegenheid van de onlangs te Keulen gehouden vergadering van
het Hansische Geschichtsvereindie samenviel met het leggen van den
eersten steen van een prachtig gebouw voor het stadsarchief en de stads-
biblotheek van Keulen, werd aan de leden van het Verein eene „Fest
schrift" aangeboden. In dit boekje, versierd met plannen van het nieuwe
gebouw, geeft de archivaris van Keulen Dr. J. Hansen een overzicht van
het stedelijk archief, voorafgegaan door een kort woord over de nieuwe
indeeling daarvan. Dr. Hansen verhaalt, hoe de oude organisatie van het
archief, die nog tot 1857 schijnt in stand gehouden te zijn, daarna aan
vankelijk gedurende eene periode van verwaarloozinglater onder het
beheer van den ais schrijver verdienstelijken Dr. Ennen geheel werd ver
nietigd. Dr. Höhlbaum (thans hoogleeraar te Giessen)die sedert zijne aan
stelling als archivaris in 1880 zich hoogst verdienstelijk heeft gemaakt
voor de herleving van het archief, heeft reeds spoedig (1883) eene nieuwe
organisatie ontworpen. Deze organisatie was gegrond „auf einem sach-
lichen Eintheilungsprincip" en verdeelde het archief in eenige afdeelingen,
die ten doel haddenom de betrekkingen der stad tot de Hansehet rijk
en het aartsbisdom toe te lichten en eindelijk in de vierde plaats alles te
omvattenwat op de inwendige toestanden der stad betrekking had. Reeds
Höhlbaumdie vasthield aan „eine streng sachliche Gliederung des Ar-
chivs", zag zich genoodzaakt, naast zijne vier hoofdafdeelingen twee andere
te bestemmen voor de in het Keulsche archief ingelijfde archieven van het
Hanse-kantoor te Brugge en van het klooster Lond. Zijn opvolger Dr.
Hansen is nu echter in deze richting verder gegaan. Bij de bewerking van
het archief heeft hij het onhoudbare eener „sachliche Eintheilung" voor een
archief ingezien, en is hij allengs tot geheel andere resultaten dan zijn voor
ganger gekomen. Met groote ingenomenheid vermeld ik, dat onze Keulsche
ambgenoot (natuurlijk zonder iets van onze beraadslagingen te weten) toch
geheel dezelfde conclusiën heeft geformuleerd, die in onze voorlaatste verga
dering nagenoeg eenstemming werden aangenomen. Ziehier wat hij schrijft1):
„lm Yerlauf der Ordnungsarbeiten hat sich gezeigt und zwar ganz
besonders, seit nach Höhlbaums Abgang die Bearbeitung der Aktenbe-
stande an Stelle der Urkunden in den Yordergrund getreten ist dass
p) Ik spatieer hier en daar.