90 hem bij de samenstelling van den inventaris hebben geleid, uiteenzet, als de wijze bespreekt, waarop de geheele verzameling stukken in het rijksdepót te Groningen is bijeengebracht. De verschillende afdeelingen van den inventaris en enkele nummers zijn bovendien van toelichtende aanteekeningen voorzien, die alle gewenschte inlichtingen geven. Alleen zou een niet-Groninger gaarne enkele technische termen hebben zien toe gelicht (wat zijn b.v. trekcedullen maar de heer Feith heeft het recht belangstellenden te verwijzen naar de speciale werken, die daarover hande len. Hetgeen echter vooral in het oog valt, is de nauwgezetheid en con sequentie, waarmede de beginselen, in de inleiding uiteengezet, in den inventaris zijn toegepast en daarop komt het bij de inventariseering toch voor alles aan. Door de voltooiing van dezen arbeid is het archief te Groningen dan ook voor een belangrijk deel definitief geregeld en verrijkt met een inventaris, die aan alle billijke eischen voldoet. Utrecht, 24 September 1894. R. FRUIN Th. Azn. De predikants-traktementen te Zwolle. Rapport van den gemeente-archivaris, omtrent de gehoüdenheid DER GEMEENTE ZWOLLE TOT BETALING DER TRACTEMENTEN AAN DE PREDIKANTEN DER NEDERD. HERVORMDE EN AAN DIE DER WAALSCHE GEMEENTE ALDAAR; ZWOLLE, La Riviére en Yoorhoeve, 1894. Nu ik mij neerzet om de aandacht der lezers van het Archievenblad op dit rapport te vestigen komt onwillekeurig het: „Ave Caesar, morituri te salutant", mij in de herinnering. Want evenals te Rome de zwaardvechter met dezen groet zich opmaakte tot de laatste inspanning zijner krachten om met eere in het strijdperk te vallen, zoo ook de S.die met dit rap port afscheid nam van het archiefwezen. Mr. J. W. Mulder toch ontving sinds op zijn verzoek eervol ontslag als gemeentearchivaris te Zwolle. Dit afscheid kan niet anders dan den S. een goede introductie bezorgen in den nieuwen loopbaan, dien hij zich heeft gekozen, en het des te meer doen betreuren, dat hij zich genoodzaakt zag het vaandel te verlaten. Genood zaakt, de uitdrukking is niet te sterk, immers waar onder dat vaandel zoo weinig eer en voordeel is te behalenen waar het zelfs blootstelt zooals in dit geval, aan miskenning, daar past het woord. Betreuren wij dus zijn heengaan, begrijpen kunnen wij het ook. En nu het werk zelf. De gemeente Zwolle ontvangt de provenuen van kapitalen en goederen 91 tot 1811 speciaal bekend als die van de geestelijkheid, en betaalt jaarlijks de tractementen van de boven aangewezen predikanten. Zij zoude van dezen last gaarne ontheven zijn. De vraag deed zich nu voor, of zij zich zelve daarvan kon ontslaan eenvoudig door een raadsbesluit, waarbij werd ver klaard dat de post niet meer zoude worden uitbetaalddan wel of zij rech tens daartoe gebonden was. Op tweeërlei wijze kon zij hiertoe gehouden zijn, en wel of als eigenares der goederen van het geestelijk kantoor met de verplichting om aan de predikanten de jaarwedden te betalenöf als beheerder dier goederendie meer bijzonder tot dat doel bestemd waren. De S. verdedigt de laatste meening, zijn betoog is helder en m.i. over tuigend. Hij gaat daartoe eerst de geschiedenis der geestelijke goederen te Zwolle na van af 1580, en toont aan dat bij de invoering der hervorming daar ter plaatse de goederen, welke aan de verschillende kerken en andere geestelijke instellingen behoorden, beschouwd werden als goederen aan een bepaald doel verbonden, en dat wel de bevordering van den godsdienst, zooals die na en door de hervorming gewijzigd werd opgevat. Doch eerst geleidelijk werd dit denkbeeld tot werkelijkheid gebracht. Men begon met die stichtingen waarvan de beheerders ontbrakenhetzij zij waren overleden, hetzij zij zich hadden verwijderd, en welke dienten gevolge dus niet meer aan hare bestemming konden voldoen. De over heid, in dezen de stadsregeeringbelastte zich met de zorg, dat dit naar de meer en meer ingang vindende opvatting geschiedde en de bewuste goederen bijeenbleven, niet werden verwaarloosd en te zoek geraakten. De wijze, waarop dit voor de verschillende goederen werd verwe zenlijkt, liep uiteen, maar aan de bestemming bleef men vasthouden. Zoodoende werd een gedeelte der opbrengst gebruikt tot bezoldiging der predikanten. En na 1798 werd het niet anders, wat het vraagpunt in het rapport behandeld betreft. Immers wel werden toen de verschillende geestelijke goederen nationaal verklaard, maar daarmede was niet gezegd, dat zij niet voor gelijk doel als waarvoor zij hadden gediend zouden strek ken. In ieder geval ging de feitelijke uitvoering van dien maatregel niet zoo snel als men had gedacht, en had deze in Zwolle nooit in haar geheel plaats. Wel werden daar de kerken aan de onderscheidene gezindten overgegeven, en een deel der tot het geestelijke kantoor be- hoorende goederen te harer beschikking gesteld, maar een ander deel bleef in beheer bij het stadsbestuur teneinde daaruit de predikantstrakte menten te betalen. Èn door de samensmelting van de opbrengsten dier goederen met de inkomsten der gemeente, èn door het stellen dier ont vangsten en uitgaven op het gemeentelijk budget werd hieraan niets veranderd. De gemeente Zwolle heeft tot nog toe de bewuste tracte menten betaald, in dier voege en tot het bedrag als anders de Staat der Nederlanden, waren die goederen niet onder het beheer van het gemeentebestuur gebleven, zoude hebben moeten doen. Sleclits één nummer (IIT cc; waarom is deze vreemde wijze van aanduiding der stukken verkozen hoven eene doorloopende nummering, die in de praktijk veel gemakkelijker is?) heeft twijfel hij mij opgewekt, of het inderdaad wel in den inventaris thuis behoort en niet veeleer het oppertoezicht van den magistraat over instellingen van weldadigheid betreft.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1894 | | pagina 12