door Mr. J. A. Feith. 88 schijnt het mij wenschelijk toe, dat tot het tijdstip, waarop de wetgever zich daarmede zal gaan bemoeien, de nadere regeling bij een algemeenen maat regel van inwendig bestuur worde in het leven geroepen. Art. 103 al. 2 Gem. Wet zoude dus dienen te worden vervangen door een bepa ling van deze strekking: De zorg voor het archief is meer bijzonder aan Burgemeester en Wet houders opgedragen, die daartoe de benoeming van een afzonderlijken ambtenaar aan den Baad kunnen voorstellen. Het toezicht op de nakoming der voorafgaande bepaling wordt door Gedeputeerde Staten in overleg met de rijksarchivarissen in de provinciën uitgeoefend, overeenkomstig de regelen nader door Ons te stellen. Seerp Gratama. Boekbespreking. Inventaris der rechterlijke archieven, De inventaris, welks titel ik boven afschreef, stemt, wat zijne indee ling en inrichting betreft, in hoofdzaak overeen met dien der rechterlijke archieven in Utrecht; ik behoef niet de verzekering te geven, dat ik mij daarin van harte verheug, niet alleen omdat het een bewijs is, dat de inrichting van den Utrechtschen inventaris instemming heeft gevonden bij den Groninger archivaris, maar ook omdat het inderdaad gewenscht schijnt, dat er eene zekere gelijkmatigheid in de behandeling van de archieven der verschillende depots tot stand komt, al blijve daarnaast ook de vrij heid van handelen ieder voorbehouden. Het beginsel moet m. i. dit zijn, dat men niet van de aangenomen norm afwijke, zonder daarvoor zijne bepaalde redenen te hebben. Zoo heeft de heer Feith de zaak dan ook opgevathij heeft in zijne inleiding de aandacht gevestigd op de verschil punten tusschen zijn inventaris en den Utrechtschen en zijne opvatting nader toegelicht. Een eerste verschilpunt betreft den titel. De heer Feith spreekt van de „rechterlijke archieven" niet van de „archieven der rechterlijke colle- giën en ambtenaren", en neemt dienovereenkomstig ook niet het geheele archief van de Warven en het Hof, maar alleen het rechterlijke gedeelte in zijn inventaris op. Deze wint zoodoende in gelijkvormigheidmen vindt in den inventaris nu alleen stukken van rechterlijken aard. Het bezwaar, dat daardoor archieven uit elkander worden gerukt, deel ik niet; wordt te eeniger tijd een inventaris van het archief van het Groninger Hof uitgegegeven, dan zullen de rechterlijke stukken van het Hof daarin toch ook worden opgenomen. Ik acht dan ook de opvatting van den heer Feith de juiste, vooral voor de provincie Groningen, waar het Hof niet, zooals in Utrecht en elders, zijn onstaan aan het landsheerlijk gezag maar aan de Staten te danken had. Het archief van het Groninger Hof hangt veel nauwer met dat der Staten van Stad en Lande samen dan b.v. het archief van het Hof van Utrecht met dat der Staten dier provincie. Bij de rechterlijke archieven van de Oldambten en Westerwolde heeft de heer Feith echter tevens de zeer weinige niet-rechterlijke stukken van de ambtenaren dier heerlijkheden gevoegd, waartegen niemand bezwaar hebben kan. Minder goed kan ik mij vereenigeu met de volgorde, waarin de heer Feith de stukken uit elk archief opsomt: civiele zaken, vrijwillige recht spraak, crimineele zaken, administratieve zaken. Ik twijfel er niet aan, of de civiele zaken zullen het belangrijkste en aanzienlijkste gedeelte dier archieven uitmakenmaar ik geloof tochdat het beter ware geweest de crimineele zaken te doen voorafgaanomdat het herhaaldelijk voorkomt vooral in de archieven der ümmelander rechtstoelen dat de crimineele en civiele procedures in dezelfde rol of hetzelfde sententieboek zijn opge- teekend; het zou mij daarom wenschelijker zijn voorgekomen, zoo de stukken betreffende crimineele en civiele rechtspraak niet door de akten van volontaire jurisdictie gescheiden waren. Dit klemt te meer, omdat de schrijver geene onderverdeeling der archieven heeft aangenomenen dus ook geene verwijzingen bij de afdeeling „crimineele rechtspraak" naar de rubriek „civiele zaken" heeft kunnen opnemen. De heer Feith heeft zich bij het bewerken van zijn inventaris streng gehouden aan de door de Yereeniging van archivarissen vastgestelde definitie van een archief, en dus alle stukken afkomstig van particulieren die niet van ouds in het archief hebben berust, uitgesloten. Dit schijnt mij inderdaad volkomen juist; toch zou het wellicht overweging hebben verdiend door particulieren vervaardigde indices op in het archief berus tende protokollen op te nemen, met duidelijke aanwijzing dat deze stukken oorspronkelijk niet tot het archief hebben behoord. Ik erken echter gaarne, dat de opvatting van den heer Feitii de meest consequente is. In dezen inventaris worden niet gevonden archieven van notarissendie in de provincie Groningen niet voorkomenin de plaats daarvan vindt men protocollen van pastors en zegelaarsdie ingedeeld zijn bij de rech terlijke colleges, waaronder deze beambten ressorteerden. Ookleenarchieven ontbreken op denzelfden grond. Te betreuren is de afwezigheid der alleen pro memorie vermelde archieven van dijkcolleges en zijlvestenijen. Eerst een wettelijk voorschrift kan hierin echter voorzien. Gelijk ik reeds opmerkte, wordt de inventaris voorafgegaan door eene uitvoerige inleidingwaarin de heer Feitii zoowel de beginselendie BERUSTENDE IN HET OUD-ARCHIEF IN DE PROVINCIE GRONINGEN, Doch ook in het archief van het volle gerecht der stadzie ij en Tc.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1894 | | pagina 11