PRO DOMO. 44 Aan het debat over de tweede stelling liet de verdediger een kort woord voorafgaan, waarin hij er op wees, dat de thesis betreft de ordening in ij- zonderheden niet de globale indeeling, zoodat zij zich houdt buiten de stel lino- 2c van het vorige jaar. En wel deze bijzonderheid, hoe losse stukken (ook in liassen vereenigde) zullen worden gegroepeerd, dus welke bijeen moe ten blijven ofwel bijeengevoegd, gescheiden gehouden of uiteengenomen moe ten worden, m. a. w. welke serieën, in den zin van meer of minder uitgebreide reeksen, van bijeengevoegde stukken moeten worden gevormd, zij het dan dat deze stukken met bet oog op het onderwerp, hetwelk zij betreffen, zijn bijeengebracht. Yoor een beslissing in dezen komen zoovele omstan digheden in aanmerking, dat zij niet in het algemeen alsregel, maar slechts voor ieder geval kan gegeven worden, en dus aan het bijzonder oordeel moet worden overgelaten. Maar juist ook voor deze bijzonderheid is de vroegere ordening van overwegend belang. Deze stelling ontmoette vooral weerspraak op de gronden, door mr. I ruin in ziin opstel in no. 1 van het Archievenblad ontwikkeld; terwijl voor de overbodigheid nog werd geweren op het feit, dat ten slotte de toepass,ng van alle in onze vergadering aangenomen theses aan het bijzonder oordeel is overgelaten, wijl ieder daarbij vrij blijft. Zelfs werd zij gevaarlijk genoemd, omdat enkelen daarin een vrijbrief zouden kunnen zien voor de meest onmogelijke wijze van archiefordening. De verdediger handhaafde het in de stelling neergelegde denkbeeld van vrijheid van beweging, en meende dat de uitdrukkelijke erkenning daarvan niet overbodig wasimmers iets anders is nog het stellen van regels iets anders het door dwangmiddelen kunnen dwingen tot nakoming er van. Juist om de uitspraak dat hier geen algemeene beslissingen te geven zijn is het hem te doen, niet om alles aan teugellooze bandeloosheid over te laten, waarvoor z. i. dan ook zeer weinig gevaar bestaat. Met het oog op het ver gevorderde uur en omdat er bezwaren tegen de redactie bleken te bestaan, werd de stelling als zoodanig niet in stem- mino- gebracht, maar het daarin neergelegde beginsel, ten einde, zoo dit mocht worden aangenomen, de formuleering er van op de volgende verga- derino- nader te behandelen. De meerderheid der aanwezige leden bleek echter het in dit opzicht niet met den inleider eens te zijn, immers acht verklaarden zich er tegen en zes voor. Had de vergadering tot over half vijf geduurd, het gemeenschappelijk diner na afloop hield het grootste deel der opgekomenen nog lang en o-ezellig bijeen. In het algemeen kan ook deze jaarvergadering geslaagd genoemd worden, al valt het te betreuren, dat niet meerderen zich tot het bijwonen er van opgewekt gevoelden. 45 Toespraak ter opening van de derde jaarvergadering der Vereeniging van archivarissen in Nederland, door Mr. S. MULLER Fz. Met met opgewektheid M. H.mag ik heden U begroetenalthans niet met onvermengde gevoelens van blijde tevredenheid. Wij beleven een slechten tijd. Er zijn in de laatste maanden allerlei geruchten over gewaaid van sollicitatiën van leden onzer vereeniging naar andere betrek kingen: het kan niet verheeld worden, dat velen aanstalten maken om het vaandel te verlaten. En het is te verwachten, dat die geneigdheid vroeger of later met succes zal bekroond worden, althans bij die personen, op wier aanwezigheid wij juist den hoogsten prijs stellen en wier aanwinst wij dus ook redelijkerwijze mogen verwachten, dat anderen evenzeer voor hun corps zullen begeeren. Het kan niet andersof de overweging dezer feiten bezorgt ons nu en dan eene moedelooze bui. Toch komt de neiging tot desertie ons niet onverwacht: zij is reeds sedert enkele jaren aangekondigd door de sterke ver mindering van het getal sollicitanten naar vaceerende archiefbetrekkingen. Een en ander is trouwens de natuurlijke reactie van den grooten aandrang van candidaten in de eerste jaren na de gelukkige hervormingenwaar door het archivariaat vroeger eene betrekkingdie meestal vervuld werd als bijzaak of door een persoondievoor iets anders opgeleid gebleken was daarvoor ongeschikt te zijn tot een ernstig ambt was verheven. Groote verwachtingen zijn door deze organisatie opgewekt en nu zij overdreven blijken volgt onvermijdelijk de teleurstelling. Zullen wij het onzen ambtgenooten euvel duiden, dat zij aan hunne moe deloosheid toegeven en ons verlaten Ik voor mij heb daartoe den moed niet. Inderdaad is de toestand bitter treurig. De personen, die vroeger, tot weinig anders geschikt, zich nu en dan aan het archiefwezen ver bonden, hadden geen recht hooge eischen te stellen. Thans echter, nu tal van gepromoveerden, en daaronder ernstige wetenschappelijke mannen, zich deze levenstaak gekozen hebben, is de nieuwe toestand, zal ik zeggen niet meer of nog niet? in overeenstemming met de veranderde verhouding. Laat mij, voordat ik verder ga, eene uitzondering makendieniemand anders dan mij zeiven betreft. Met oprechte dankbaarheid erken ik gaarnedat ik persoonlijk mij over niets ter wereld heb te beklagen integendeel stof heb tot onvermengde tevredenheid. Door een samenloop van omstandigheden is mijn tractement veel hooger dan dat mijner collega's, en van geen mijner superieuren heb ik ooit iets anders dan de grootste

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1894 | | pagina 3