2
Op den tweeden Duitschen geschiedvorschersdag van 29 tot 31 Maart
j.l. onder leiding van prof. dr. K. Lamprecht gehouden, kwam o. a. ook
ter sprake het reeds ten vorigen jare aan de orde gestelde maar niet
behandelde vraagpunt: welke grondbeginselen zijn te volgen bij de uitgave
van stukken betreffende nieuwere geschiedenis? Naar in bet Museum,
Maandblad voor philoïogie en geschiedenis no. 3wordt medegedeeld
gaf prof. Stieve (Müncben) hierover een veertiental stellingenwelke na
eenige bespreking werden aangehouden tot een volgende vergadering, met
verzoek om ze tot grondslag eener grondige discussie te maken.
Het beroemde archief te Sevilla wordt ernstig bedreigd door den boek
worm. Aangezien de vakken, welke aan de wanden zijn aangebracht,
geheel met boeken bezet zijn, heeft men zich genoodzaakt gezien de
werkenwelke over de revolutie-geschiedenis der spaansche koloniën
handelen, eenvoudig op den grond uit te spreiden. In deze boeken nu
heeft zich de worm genesteld en reeds een groot aantal documenten ver
nield. Men is begonnen door middel van naplita aan deze verwoesting
een einde te maken.
Eenige mededeeüngen betreffende krijgsarehieven.
Frankrijk.
Het zal zeker niemand verwonderen, dat ik over de krijgsarehieven
onzer naburen spreek, zoo ik het feit durf vaststellen, dat van militaire
zijde wel eene steeds toenemende belangstelling in het archiefwezen valt
waar te nemen, doch dat een Nederlandsch krijgsarchief nog ver te zoeken is.
Ik ben met de studie van het fransche krijgsarchief begonnen, omdat
over dit onderwerp eene rijke literatuur bestaat, en Frankrijk over het
algemeen de meeste zorg voor het bewaren der krijgshistorische docu
menten heeft gedragen.
Ten einde hen die nog twijfelen en onder militairen schuilen nog
twijfelaars aan het nut van nasporingen in archieven ten behoeve der
krijgsgeschiedenis te overtuigen, geef ik vooraf een citaat weer, dat in
gedachten als „motto" boven dit opstel geplaatst wordt.
„II y a lieu de présumer, que le général Bonaparte lui-même, chargé
en 1795 de rédiger des plans de campagne pour le comité de salut public,
tira bon parti des documents du Dépot de la guerre, et recueillit dans
les enseignements du passé une nouvelle lumière pour son génie."
Frankrijk heeft zooveel geoorloogd, de fransche natie heeft ten allen
tijde zooveel belang gesteld in alles wat de glorie der wapens betreft,
dat het niet meer dan natuurlijk is, zoo daar reeds vroeg een streven
bestaan heeft, alle op den oorlog betrekking hebbende documenten zorg
vuldig te bewaren. Reeds in de jaren 1617 en '19 behoorde tot de ver-
3
plichtingen van den secretaris van oorlog het lezen of laten voorlezen
van alle belangrijke stukken, en het laten maken van uittreksels in
tweevoud.
Verder werd hem aanbevolen alle stukken maandsgewijze in bundels
saam te voegen, registers aan te leggen van stukken, brieven, memories
enz. en eindelijk nauwkeurig aanteekening te houden van elk stuk, dat
nieuw werd opgelegd.
Men kan zich voorstellen, welk een arbeid vereischt werd om die
bepalingen na te komen.
Daar de tijden niet gunstig waren voor eenen rustigen arbeid en het
aantal ambtenaren waarover de secretaris beschikken kon zeer klein was,
zoo kwam er weinig tot uitvoering.
Eerst onder het bestuur van Michel Le Tellier, vader van den minister
Francois Michel Le Tellier, markies de Lotrvois, en onder de Louvois
zelf begint orde en regel in de massa's documenten te komen, eene orde
door Le Tellier vroeger zoo voortreffelijk gehandhaafd als intendant bij
het leger in Italië.
De korte inhouden welke hij liet maken van de voornaamste depêches
werden tot het einde der 17e eeuw als model gebezigd.
Ilij liet de gewichtigste stukken afschrijven, jaarsgewijze rangschikken
en na ingebonden te zijn, voorzien van het geslachtswapen des ministers.
Deze verzameling, later het fonds Le Tellier genaamd, vormde eenen
schat van 300 boekdeelen, eerst vermaakt aan de Koninklijke bibliotheek
te Versailles, later overgebracht naar de bibliotheek in de straat Richelieu,
en daar geplaatst onder den naam van „fonds frangais."
Later was men zoo gelukkig 28 deelen brieven te kunnen aankoopen,
waardoor die collectie zoo belangrijk voor de kennis der toestanden van
16401660 compleet was.
De papieren bleven echter particulier eigendom en waren volstrekt niet
bestemd om door ieder te worden geraadpleegd, 't Is dan ook niet te
verwonderendat ten behoeve van het oorlogsdepót van die collectie
transscripten werden genomen.
Tot nu toe blijkt uit niets dat men de oprichting van een bepaald
depót van oorlog beoogde. Die eer komt toe aan den minister Louvois,
welke in 1688 M. de Bellou last gaf de papieren van het ministerie van
oorlog volgens de instructiën van 1619 en 1643 te bewaren, en de be
langrijkste stukken van alle bureau's te Parijs en Versailles, van gewezen
ministerie-ambtenaren en van particulieren liet overnemen of opkoopen
om ze in het hotel Louvois op te bergen.
Merkwaardig is het dat men officiëel den naam van depót van oorlog
of depót der Invaliden eerst in het jaar 1701 ziet bezigen, toen de mi
nister Chamillart 4 vertrekken in het „hotel des Invalides" bestemde