108
Het het zich verwachtendat deze adres-beweging ook in de pers niet on
besproken zou blijven. Afgezien van de dag-of weekbladendie alleen het
adres, geheel of gedeeltelijk overnamen zonder verderen commentaarbepalen
wij de aandacht bij die, welke de zaak zelf eenigszins uitvoeriger bespraken.
In bet nommer van 9 Dec. 1893 brengt de Amsterdammer, Dagblad
voor Nederland den bouw van een algemeen rijksarchief ter sprake in
een kort artikel: „Musea en Archief", waarin het grootere belang'van
e stichting van een centraal algemeen rijkarchiefgebouw wordt betoogd.
De Amsterdammer, Weekblad voor Nederland (van 16 December) be
vatte enkel een aanbeveling van het adres; terwijl dit in den Spectator,
van denzefden datummeer uitvoerig en met een beroep op en een
citaat uit de meer vermelde rede van mr. J. E. Heeres, op meer klem
mende wijze geschiedde.
In het Handelsblad van 19 Dec. j.l. vinden wij onder het opschrift:
„Den adres van geleerden," evenzeer een aanbeveling der aanneming van
den bewusten post; nu in verband met de inmiddels verschenen memorie
van antwoord op de in het voorloopig verslag voorkomende bedenkingen.
Echter ook de oppositie ontbrak in de pers niet. Een oppositie°die
echter niet tegen het stichten van een nieuw algemeen rijksarchiefgebouw
opkwam, maar bepaaldelijk zich richtte tegen de plaats, waar dit volgens
het voorstel der Kegeering zoude geschiedenen de voorkeur er aan gaf
den bouw te doen plaats hebben op het terrein achter het tegenwoordig
gebouw aan het Plein. Dit in het denkbeeld, dat men daar goedkooper
zoude terecht kunnen, en dat dan het tegenwoordige gebouw zijn'waarde
voor den staat zoude behouden; terwijl men de vochtigheid op het terrein
aan den Bezuidenhoutschen weg, evenals den verren afstand, een zeer groot
bezwaar rekende. 5
Het Vaderland van 20 December maakte zich tot tolk van deze beden-
ingen, met de vraag: „Een noodige uitgaaf?" Toch is de S. daarvan
een vriendschappelijke bestrijder. Minder is dit het geval met dien van
een artikel in het Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage van 17/18
Dec. Hierin valt een zekere animositeit niet te miskennen. Echter niet zoozeer
egen het plan zelf als wel tegen besturen van vereenigingen en genoot
schappen, die, in dezen zonder een algemeene leden-vergadering bijeen
e roepen zich in de zaak hebben gemengd en tot het zenden van een
adres of adhaesiebetuiging zijn overgegaan. De daar gemaakte beden-
ringen zijn geen andere dan de reeds opgegevene, en worden bij het
hier achter mede te deelen debat in de Tweede Kamer der Staten-Generaal
voldoende weerlegd.
De heftigste en zeker ook de best gewapende bestrijder trad op in
de Haagsche Courant van Maandag 18 Dec. j.l.; onder het pseudoniem
van „Conservator'. Het artikel verdient in zijn geheel te worden gelezen,
ook als een voorbeeld hoe men door heftige polemiek en sterke bcwe-
109
ringen niet altijd de juistheid zijner meening bewijst. Na een overzicht
der feiten en een hier zeker niet gemotiveerden Seitenhieb tegen de
Afdeeling Kunsten en Wetenschappen van het Departement van B. Z.
wordt de memorie van antwoorddie wij straks in haar geheel mede-
deelen, afgemaakt als zich schuldig makende aan „verdraaiing van feiten"
en als blijk gevende van geheele onbekendheid „met plaatselijke toestan
den". Wij laten dit allesvoor hetgeen het is. Ook heeft de zaak nu
eenigszins haar belang verloren. Alleen vragen wij iederen onpartijdige,
of uit het adres onzer Yereeniging kan worden gelezen de aanbeveling
om alle stukken, bij de administraties opgehoopt, zonder schifting over
te nemen en in het nieuwe rijksarchiefgebouw tot in lengte van dagen
te bewaren. Hier staan wij wij zouden bijna geneigd zijn de woorden
van den strijdlustigen „Conservator" over te nemen voor een bewering
die alleen in 's mans heftigen gemoedsaardwelke hem meer doet lezen
dan er staat, hare verklaring kan vinden. Hetgeen verder volgt over de
ruimte en de droogheid van het terrein achter het tegenwoordig gebouw
vindt voldoende wederlegging in de rede van den Minister van Water
staat bij deze gelegenheid in de 2e Kamer der Staten-Generaal ge
houden die dan toch wel niet uit de door den S. als verdacht gemaakte
bron afkomstig zal zijn.
Ter juiste beoordeeling van het voorafgaande en van de argumenten
voor en tegen laten wij de meer aangehaalde memorie hier in haar geheel
volgen, en evenzoo het tamelijk uitgebreide debat in de Tweede Kamer.
Memorie van antwoord.
Bouw van ar chief lokalen.
Art. 121 (oud 122). De ondergeteekende herhaalt de reeds in de toe
lichting op de begrooting voorkomende verklaringdat het niet in de
bedoeling ligt het Departement van Binnenlandsche Zaken definitief naar
het tegenwoordig archiefgebouw (het oude huis van Amsterdam) op het
Plein over te brengen doch dat zulks eventueel slechts tijdelijk zoude
geschieden.
De stichting van een nieuw centraal archiefgebouw reeds sinds 1890
in overwegingis noodzakelijkonafhankelijk van de quaestie van de
eventueele tijdelijke huisvesting van het Departement van Binnenlandsche
Zaken.
Het thans in gebruik zijnde archiefgebouw (oorspronkelijk het woonhuis
der afgevaardigden van Amsterdam) is niet voor de tegenwoordige be
stemming opgetrokken en dan ook in menig opzicht minder geschikt.
Het is bovendien thans geheel gevuld, en ofschoon men aan Bleijenburg
oude stallen tot een archievenbergplaats inrichtte wat door hare van
het hoofdgebouw afgezonderde ligging veel ongerief veroorzaakt is er
geene mogelijkheid om nog eenigszins omvangrijke collectiën op te nemen.