I
106
(IE
6. der Geldersche Maatschappij van geschied- en letterkunde onder de
zinspreuk: Prodesse conamur;
7. van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, te Amsterdam;
8. der Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden;
9. van het Koninklijk Instituut voor de taal-, land- en volkenkunde
van Nederlandsch Indië te 's Gravenhage
10. der Yereeniging „die Haghe";
11. van het Zeeuwsch Genootschap van Wetenschappen;
12. van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen
in Noord-Brabant;
13. van „Limburg", Provinciaal Genootschap voor Geschiedkundige
Wetenschappen, Taal en Kunst te (Roermond;
14. van het Geschied- en Oudheidkundig Genootschap in het hertogdom
Limburg, te Maastricht;
bovendien tot
15. de Redactie van het Archief voor de Geschiedenis van het aarts
bisdom Utrecht, en
16. die van de Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom
Haarlem.
Yan de bovenbedoelde vereenigingen werd alleen door de onder n09-
1 en 14 genoemde niet aan ons verzoek voldaanvan de overige be
paalden sommige zich tot eenvoudige adhaesiebetuigingterwijl andere
meer of minder uitvoerig bij afzonderlijk adres op de aanneming van den
meer bedoelden post aandrongen.
Yoorts werd er door de bemiddeling van dr. P. J. Blok, hoogleeraar te
Groningenwien daarvoor een woord van dank onzerzijds toekomt, een adres
van instemming met dat der Yereeniging, geteekend door de volgende
hoogleeraren: Drs. R. Fruin, J. G. R. Acquoy, P. L. Muller, S. J.
Fockema Andrew te Leiden, F. J. L. Krümer en H. G. Kleyn te
Utrechten H. C. Rogge te Amsterdam.
Bij het adresuitgegaan van het Prov. Utrechtsch Genootschap van K.
en W. werd nog een argument op den voorgrond gesteld, waarop in het
adres onzer Vereeniging niet voldoende de aandacht was gevestigd. Het
zij daarom geoorloofd bedoeld stuk in zijn geheel hier te laten volgen.
Aan
de Tiveede Kamer der Staten-Generaal.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de Directie van het Pro
vinciaal Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen,
dat zij met groote belangstelling heeft kennis genomen van het adres,
aan Uwe vergadering gericht door de Yereeniging van archivarissen ter
zake van den bij art. 122 van Hoofdstuk IX der Ontwerp-staatsbegrooting
voorgestelden bouw van een nieuw Centraal archiefgehouw te 's Gravenhage,
dat zij van oordeel isdatwaar reeds de meerderheid der rijks-archief-
107
depots in de provinciën zich thans mag verheugen in brandvrije en doel
matig, bepaaldelijk voor dit doel ingerichte bergplaatsenhet belangrijkste
der rijks-archiefdepótshet Algemeen Rijks-archief te 's Gravenhage niet
langer van zulk een voordeel verstoken behoort te blijven
dat naar het oordeel van adressante het gevaar met ieder jaar grooter
wordt, naarmate bij de bestaande neiging tot centralisatie en hij de ont
waakte belangstelling in het archiefwezen steeds meer kostbare documen
ten in het gebouw aan het Plein vereenigd worden,
dat het belang van het Algemeen Rijks-Archief uit een historisch oog
punt in het adres der Yereeniging uitvoerig betoogd wordt; doch dat naar
het oordeel van adressante ook overwegingen van praktischen aard het
verlies der in het Algemeen Rijksarchief geborgene documenten tot een
waarlijk nationalen ramp zouden maken. Immers in dit depót zijn ge
borgen (en zullen na de eerlang te verwachtendringend noodzakelijke
overbrenging van archieven na 1813 nog veel meer geborgen worden) de
rechtstitels van den Staat der Nederlandenmen vindt aldaar den offici-
ëelen tekst van alle voor 1813 van het centraal bestuur uitgegane veror
deningen en resolutiënde bewijsstukken der verdragen en contracten,
gesloten met buitenlandsche mogendheden en Indische vorstende con-
stitutiebrieven en verdere rechtstitels der domeinen van den Staat en van
al zijne goederen en rechten, en verder tal van bescheiden, wier
verlies zoowel voor den Staat als voor velen zijner onderdanen bij het
voeren van gedingen van onberekenbaar finantiëel nadeel zou zijnwaar
onder het voldoende zal zijn te noemen alle registers van eigendomsover
drachten van vaste goederen in de provincie Zuid-Holland voor 1811,
dat het naar het oordeel der Directie onverantwoordelijk zou zijnzoo
vele stukken van een geheel eenig belang (wier opsomming het gemakkelijk
zou zijn nog met velen te vermeerderen) op den duur te bergen in een
gebouw, dat naar het oordeel van bevoegde deskundigen zoovele gebleken
aanbiedt,
dat de regeering blijkens haar herhaald voorstel tot het stichten van een
nieuw gebouw dan ook niet bereid blijktde verantwoordelijkheid voor
den bestaanden toestand langer te drageneene verantwoordelijkheid
die trouwens bij een onvoorzienen ramp alleen gedekt zou zijn te achten
indien het vaststond, dat alles gedaan was om zulk een onherstelbaar verlies
te voorkomen.
Redenen waarom adressante zich veroorlooft Uwe hooge vergadering
met allen aandrang in overweging te gevenom den genoemden post op
de Staatsbegrooting voor 1894 aan te nemen.
'tWelk doende enz.
De Directie voornoemd
P. Yerloren van Themaat, Voorzitter.
R. Melvil van Lynden, Secretaris.