104 het brandgevaar bestaan, ja het wordt vergroot; immers dat gebouw zal moeten worden geplaatst in den tuin achter het depot aan het Plein. Daardooi zal de achterzijde van het tegenwoordige gebouw niet meer vrij zijn, terwijl het nieuwe zelf ter weerszijden aan de naburige perceelen zal moeten aansluiten. De voor eenige jaren op de plaats der vroegere koninklijke stallen gebouwde bergplaatsen zullen aan de zuidzijde (de zon- nekant) veel licht moeten missenen de daar reeds bestaande vochtig heid zal zonder twijfel toenemen. Het zal bovendien zeer de vraag zijn of dit laatste euvel in het ter aangeduider plaatse eventueel te stichten gebouw met vrucht zal kunnen worden bestreden. Yerbouwing noch uitbreiding van het tegenwoordige Rijksarchiefdepót zal derhalve op afdoende, of zelfs maar voor enkele jaren voldoende wijze tot het beoogde doel kunnen leiden. Men zal steeds ten koste van veel geld verkrijgen een zeer onbevredigenden toestanden hoe meer geld men allengs aan het oude gebouw besteedt, hoe moeilijker men het maken zal op den ingeslagen, verkeerden weg terug te komen. Daarom kannaar adressanten meenenslechts één weg naar het doel leiden. Stichting van een geheel nieuw, geheel brandvrijvolkomen geïsoleerd gebouw is de eenig mogelijke wijze om een bergplaats te ver krijgen voor de gedenkstukken der Nederlandsche historiedie het excep tioneel belang dezer documenten waardig is. Men vergete toch niet, dat bij een eventueelen brand in het gebouw aan het Plein te 's Gravenhage die stukken zoo goed als verloren zijn. Redding daarvan, althans uit de hoogere verdiepingen, behoort tot de onmogelijkheden. En mocht dat ongeluk plaats hebbenverloren waren dan de grondslagenwaarop de kennis van de daden onzer voorvaderen in den tijd der republiek steunt; verloren de documenten, die de nog vrij wel onbekende historie onzer vestiging in Oost- en West-Indië bevatten, verloren de stukken, die onze groote mannen als Oldenbarneveldt en de Witt nader leeren kennen verloren de bescheiden, waaruit wij onze nadere kennis omtrent de lou teringsperiode van 1795—1813 moeten putten; verloren eindelijk alles wat ons rest van de kanselarij der oude graven van Holland en Zeeland verloren maar waartoe nog meer op te sommen Niemand toch zal de hooge waarde van ons Algemeen Rijksarchief voor onze historieen dus ook voor de tegenwoordige generatie, ontkennen. En naarmate de archieven meer en meer in deze (zoo men meendeveilige) bergplaats vereenigd zijn en vereenigd zullen worden, vergroot men het gevaardat met éénen slag alle bronnen der Nederlandsche geschiedenis verloren zullen gaan. De vraag iswelk offer men voor het behoud van deze unieke col lectie wil brengen. Aan adressanten schijnt het niet twijfelachtigdat de weg waarop door aanneming van den bedoelden post der begrooting de eerste stap zou worden gezet, is de eenige, die op afdoende wijze tot het beoogde doel zou leiden. Moge hij aanvankelijk eenige hoogere finan- 105 tiëele eischen stellen, op den duur zou het stellig blijken, dat ook in dezen de zuinigheid de wijsheid zou hebben bedrogen. Bovendien het gevraagde offer is toch niet zoo groot, Nederland is toch nog niet zoo arm, zijne finanties verkeeren nog niet in zulk een bedenkelijken toestand, dat het de bronnen zijner historie aan groote kansen van vernietiging langer zoude blootstellen. Al kunnen wij niet zeven millioen francs uit geven als Frankrijk zal doen voor de uitbreiding der Bibliothèque nationale te Parijs, noch een som besteden, als Engeland voor de inrichting van nieuwe archiefgebouwen bij het Record-office te Londen, wij kunnen een voorbeeld nemen aan hetgeen in Beieren en België is geschied. Daar zijn enorme bedragen uitgegeven voor de berging der staatsarchieven in geheel brandvrije lokalen in de hoofdsteden des rijks. Kan Nederland alleen achterlijk blijven? Zal het voor zijne zuidelijke broeders onderdoen in eerbied voor een roemrijk verledenvoor de grootsche daden van het voorgeslacht, dat is in self-respect? De ondergeteekenden weigeren het te gelooven. Het is om deze redenen, dat zij de vrijheid nemen zich tot Uwe vergadering te wenden met het eerbiedig maar dringend verzoek den meergemelden post van hoofdstuk IX der staatsbegrooting voor 1894 wel te willen aannemen. 'tWelk doende, enz. 's Gravenhage, November 1893. Ten einde meer algemeene bekendheid te geven, en aan het adres zelf, en aan de daarin vervatte argumenten besloot het Bestuur: 1°. het stuk te laten drukken, en aan de leden der 2e Kamer ieder een exemplaar te doen gewordenafschriften toe te zenden aan de hoofden der Departementen van Binnenlandsche Zaken en van Waterstaat, Handel en Nijverheiden in de dagbladen het zoo mogelijk in zijn geheel en anders in uittreksel te doen plaatsen; 2°. onderscheiden personen en genootschappen, wier werkzaamheid zich uitsluitend of ten deele op historisch terrein beweegt en van wie instem ming en medewerking kon worden verwacht, uit te noodigen daarvan door adhaesie-betuiging te doen blijken. Die uitnoodiging werd gericht tot het bestuur van 1. het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde; 2. der Yereeniging tot beoefening van Overijsselsch recht en ge schiedenis 3. van het Historisch Genootschap te Utrecht; 4. van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en We tenschappen 5. der Yereeniging tot uitgave der bronnen van het Oud-Yaderland- sche recht te Utrecht;

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1893 | | pagina 5