140 welke bepaalde letters en bepaalde lettergrepen vervangen en daar door nauwkeurig aantoonenwelke bestanddeelen ontbreken en dus moeten worden aangevuld). De eerste klasse heeft twee onder- afdeelingena. de „Abkürzungen durch Verstümmelung" („par suspension drukte Chassant zich uit)n.l. siglenhet verkorten der woorden tot een paar beginletters, overdekt met een dwars- streep, b.v. eccl(ecclesia), het verkorten der woorden tot de be ginletters plus een of meer der middenletters; b. de Abkürzungen durch Zusammenziehungn 1. het verkorten der woorden tot begin- plus eindletter(s) [„reine Zusammenziehung enof tot begin- plus eindletter(s) plus nog eenige tusschenletters gemischte Zusammen- ziehungenDe tweede klasse verdeelt Paoli in 3 onderafdeelin- gen: a. Abkürzungen durch besondere Zeichen („tituli") mit fest- stehender Bedeutung" b. Abkürzungen durch besondere Zeichen mit relativer Bedeutung„eine solche ebendie von dem Buch- stabenzu welchem die Zeichen gesetzt sindabhdngig istunci sich cindert, solald eines unci dasselbe Zeichen zu einem anderen Buchstaben übertragen wirdc. Abkürzungen durch übergesetzte verkleinerte BuchstabenYerder gaat de schrijver na de regels, volgens welke afkortingen zijn ontstaan en het systeem, daardoor ontwikkeld. 8. J. Fockema Andreae. De invoering van den Gregoriaanschen Kalender in Nederland. Handelingen en Mededeelingen van de Maat schappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, over 18921893 bladz 95—97.] De schrijver deelt hieromtrent een paar onbekende feiten mede en herinnert aan hetgeen o. a. door J. W. De Crane hieromtrent is gepubliceerd. In de stad Groningen werd de nieuwe stijl ingevoerd den 10 Februari 1583, waarop dan de 21ste volgde; in Holland en Zeeland, evenals in Brabant, den 14 December 1582. De Staten van Overijsel voerden hem in in 1700, die van Gelderland den 1 Juli 1700, die van Utrecht den 30 Nov. 1700, waarop dadelijk de 12en Dec. zou volgen, die van Friesland den 1 Januari 1701. Het platte land van Groningen deed meê den 20 Dec. 1700, de stad, die na de reductie in 1594 den ouden stijl weer had inge voerd, volgde in een der jaren tusschen 1702 en 4 November 1723. Tii. Yan Riemsdijk. De rijksarchieven. [Gids. 1893. III bladz 35—58.] Uitgaande van de meeningdat bijzonderheden omtrent „de in richting van ons archiefwezen" welkom zullen zijn daar die in richting „niet algemeen bekend is", tracht de schrijver „een over zicht te geven" van de ontwikkeling van dat archiefwezen, dat „zich hier evenals in andere landen langzamerhand verbeterd" heeft en „in den laatstcn tijd eene belangrijke hervorming" onderging. In 141 een historisch overzicht laat Van Riemsdijk den lezer zien „dat het Rijksarchief zich slechts langzamerhand gevormd heeft", met de einddatums, eerst van 1794, later van 1813. „De openbaar heid en toegankelijkheid van de archieven van het Rijk", (en hiermede werd hun wetenschappelijk karakter gehuldigd)werden voorgeschreven bij een reglementvastgesteld door den Minister van Binnenlandsche Zaken, van 4 Aug. 1829 en gewaarborgd door een Kon. Besl. van 26 Juni 1856. „Gelijktijdig met het Rijks archief hebben zich de Provinciale Archieven ook tot wetenschap pelijke verzamelingen ontwikkeld. Het heeft echter lang geduurd voordat die organisatie zich tot alle heeft uitgestrekt." In 1817 trok zich de Regeering Gelderland aanin 1824 bemoeide zij zich met Groningen. De regeling der provinciale archieven werd hierbij „als een Rijkszaak beschouwd doch spoedig werd dit goede stand punt weder door de Regeering verlaten", zoodat de archivaris in de provincie werd „een provinciaal ambtenaar, die slechts indirect met het rijk in betrekking stond", bijna alleen door een rijkstoe lage bij zijn provinciaal tractement (1826—1862). „De openbaar heid en toegankelijkheid" der provinciale archieven werden echter „verzekerd door het reglement van _1829." Die provinciale archie ven ontstonden niet langzamerhand, zooals het Rijksarchief, maar zij waren „tot 1798 bijeen gebleven, en hierbij hadden zich lang zamerhand die tot 1813 gevoegd." De inrichting dier provinciale archieven bleef „gebrekkig." De huisvesting der stukken was slechtde bezoldiging „karig", eenheid in de ordening en inven- tariseering ontbrak, voortdurend toezigt eveneens. „Thans is in dien toestand eene groote verbetering gekomen aanstelling der archi varissen door de Regeering, met gelijkluidende instructie, betere be zoldigingen, sommige brandvrije gebouwen, enz. Alles geschiedde van 18771890, volgens een te voren wel beraamd plan, uitgegaan van den Referendaris van Kunsten en Wetenschappen aan het Min. van Binnenl. Zaken. Ook de besluiten van 1879 en 1883 over de oude rechterlijke archieven werken goedal zijn zij „nog niet als geheel voldoende te beschouwen." Na deze uiteenzetting volgen eenige beschouwingen over de toe komst. In de eerste plaats wordt uiteengezetwat noodig en wen- schelijk is ten aanzien van de vereeniging der nieuwere archieven met de oudewordt gewezen op het verschil tusschen die beide ook ten aanzien der geschiktheid voor publiciteitwordt gewaar schuwd voor overhaasting in dit opzicht. „Wenschelijk zou het zijn de inlijving van de nieuwe archieven in beginsel vast te stellen en dien maatregel langzamerhand overal toe te passen, waar hij naar gelang van de omstandigheden goed uitvoerbaar is." Dan wordt de

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1893 | | pagina 23