134
het toepast, geen raad weet met de registers van notulen, rekeningenen
andere serieëndie toch in het archief eener gemeente als Leeuwarden
moeilijk kunnen ontbreken. Dit bezwaar is hier op zeer eigenaardige
wijze vermeden. Men zoekt in dezen inventaris tevergeefs naar eene
opgave der resolutiën van den stedelijken magistraat, naar rekeningen
der stedelijke ambtenaren, naar poorterboekennaar ordonnantieboeken
en diergelijken meer. Nu is het mogelijk, dat inderdaad het archief van
Leeuwarden geen enkel register van dien aard rijk ismaar deze zeer zeker
anormale toestand had in de inleiding dienen te worden besproken en
toegelicht. Trouwens hier en daar is in de aanteekeningen sprake van
het boek Ordonnantiën en politiën, van het politieboek (p. 18), van het
stadsresolutiehoek (p. 309) e. a. m. Deze registers vormen natuurlijk het
hoofdbestanddeel van het archiefwie wil weten of hij in het Leeuwar
der archief iets van zijne gading vinden kan, zal beginnen met die
registers op te slaan; hij zal althans willen weten, over welke jaren zij
voorhanden zijnmaar de inventaris van het archief geeft hem daaromtrent
geen lichten vermeldt slechts enkelen dezer registers zeer terloops.
Men kan ook niet zeggendat de fout in den titel van het hoek schuilt
die dan eigenlijk„Inventaris der losse stukken van het archief" zou
moeten luidenwant enkele in den inventaris voorkomende akten zijn
alleen in afschriften in boeken voorhanden (zie b. v. de nrs. 13, 20, 195
etc.) en deze hoeken zelf dragen in den inventaris of een afzonderlijk
nummer, of zij worden in eene noot opzettelijk beschreven (zie p. 115).
Maar ook eene regestenverzameling kan men dit werk niet noemenschoon
het daarop nog het meeste gelijkt, want daar het doorloopt tot 1813)
hadden alle resolutieboeken voor deze regestenlijst moeten worden geëx
cerpeerd, wat begrijpelijker wijze niet is gebeurd. Zoo draagt het boek
een hybridisch karakter en levert opnieuw het bewijs, dat men geene
nieuwe lappen moet zetten op een oud kleed.
Een tweede bezwaaraan het chronologische systeem eigen n.l. dat
men daarbij geen overzicht krijgt van den inhoud van het archief, doet
zich ook hier duidelijk gevoelen. Ik althans heb na het doorzien van
dezen inventaris van de werkzaamheid van den Leeuwarder magistraat,
wiens archief hierin toch beschreven wordt, slechts een zeer vagen indruk
gekregen; de boomen beletten ons hier het woud te zien. Wel hebben
de bewerkers getracht aan dat bezwaar tegemoet te komen door de stuk
ken, die op eene zelfde zaak betrekking hebben, onder een nummer te
vereenigen en zijn zij ter wille daarvan zelfs van de chronologische op
eenvolging der stukken afgeweken: zij mogen daardoor de bestudeering
van een bijzonder geval gemaklijker gemaakt hebben, een overzicht van
135
het geheel verkrijgt men zoodoende niet. In dezen inventaris volgen de
stukken, ingekomen bij of uitgaande van den magistraat, in bonte rij met
charters van het Sint-Anthoniegasthuis elkander open tusschen de origi-
ueele stukken, die bij den magistraat zijn ingekomen, bevinden zich allerlei
afschriften wier herkomst uit dezen inventaris niet blijktof die (zie p.
115) eerst in 1857 in het gemeentearchief zijn gedeponeerd en eigenlijk bij
de handschriften der gemeentebibliotheek hadden moeten worden geborgen.
Tot mijn spijt kan ik dus weinig goeds zeggen van de wijze, waarop deze
inventaris bewerkt isik betreur dat te meeromdat er aan dezen arbeid
blijkbaar zoo veel moeite is besteedomdat de beschrijving der verschillende
stukken duidelijk is, uitvoerige registers het werk versieren en met zorg
telkens is aangegeven, als een stuk reeds gedrukt is. Toch zou ik ook
in dit opzicht nog wel het een en ander anders hebben gewenscht. In
den regel verstaat men onder een charter, meen ik, eene op perkament
geschreven oorkonde; nu heeft de heer Singels zeker het recht aan dat
woord eene meer uitgebreide beteekenis te hechten, maar verba valent
usuen de heer Singels houdt zich zeker niet aan den ususals hij in
zijne inleiding schrijft„Men zal verder opmerkendat ik begon om (lees
met) onder de beschrijving der charters telkens de bijvoeging te plaatsen
„op papier". Later heb ik dit ter voorkoming van gedurige herhaling
nagelaten en alleen vermeld, als het stuk „op perkament" geschreven
was." Ook ware het wenschelijk geweest, zoo bij de afschriften was aan-
geteekend, in welken tijd ongeveer zij gemaakt zijn; opgaven als: „oude
kopie" of „zeer oude kopie" zijn te algemeen.
Ten slotte moet mij nog eene opmerking uit de pen. De inrichting
van dezen inventaris wijkt aanmerkelijk af van de methode, waarvoor
zich de laatste algemeene vergadering van onze vereeniging heeft uitge
sproken („Een archief moet systematisch ingedeeld wordenDe
inventaris moet in hoofdzaak ingericht worden overeenkomstig deze indee
ling van het archief"). Op zich zelf is dit verschijnsel niet bedenkelijk:
het bewijst alleen hoe hoog noodig de oprichting onzer vereeniging was
en hoeveel zij nog te doen zal hebben, eer zij zekere algemeen geldende
beginselen van archiefregeling zal hebben ingevoerdmaar dat vind ik be
denkelijk dat noch de heer Telting noch de heer Singels hunne afwij
kende inzichten over een onderwerp, dat én in dit tijdschrift èn in de jaar
vergaderingen onzer vereeniging herhaaldelijk is ter sprake gebrachtmet
een enkel woord hebben verdedigd of toegelicht. Op die wijze wordt
samenwerking, die toch het doel onzer vereeniging is, zeker nooit ver
kregen.
Utrecht, 6 Januari 1894.
R. FRUIN Th. Azn.
I) Niet altijd schijnen zij in het bijeenvoegen der verschillende stukken onder één nummer
even gelukkig te zijn geweest; hoe zou het anders te verklaren zijn, dat nr 203c door het rijk
werd opgevraagd en verkregenterwijl de nrs 203a en b in het gemeentearchief zijn blijven
berusten