130 op de rijksarchivarissen evenals op alle ambtenaren in zijn ressort uit; en heeft bovendien de bevoegdheid hun een verlof tot afwezigheid te ver- leenen van twee tot acht dagen. Krachtens het K. B. van 8 Maart 1889 (St. B. no. 40) zijn de oude rechterlijke archieven, die dagteekenen van vóór de invoering der Fransche wetgeving en bij de gerechtshovenrechtbankenkantongerechten of onder de hypotheekbewaarders berustende warennaar de rijksarchief- depots in de provinciën overgebracht; althans op een enkele uitzondering nagevolg van niet toereikende bergruimte in de daartoe bestemde bewaar plaatsen. Deze maatregel werd bij K. B. van 9 Oct. 1883 (St. B. no. 141) uit gebreid tot de oude rechterlijke archievenwelke nog bij de gemeente besturen berustende waren Bij beschikking van den Minister van B. Z echter kan tot wederopzegging worden toegestaan, dat zij geheel of gedeeltelijk in bewaring bij de gemeenten verblijvenzoo voldoende waarborg wordt geboden voor goede ordening en bewaringdoor een eigen archivaris en in doelmatige archieflokalen. Na de overbrenging is dus de positie van den rijksarchivaris dezelfde ten aanzien van de rechterlijke bescheidenals van de andere aan hunne zorgen toevertrouwde rijksarchieven. De gemeente-archivarissen. Op aller positie is hier van invloed art. 103 der gemeentewet luidende De instructie van den secretaris wordt door den Raad vastgesteld en aan Gedeputeerde Staten medegedeeld. Hij wordt daarbij inzonderheid ook met de zorg voor het archie- onder toezicht van Burgemeester en Wethouders belast. In die iustructie kan de zorg voor het archief op verschillende wjjze worden geregeld; hetzij door haar aan den secretaris zelf op te dragen, hetzij door daarvoor bepaalde ambtenaren aan te wijzen onder het toe zicht van den secretaris. Deze toch moet volgens de aangehaalde wets bepaling de verantwoordelijke man blijven. De archivaris is daarom dan ook in den zin der wet te beschouwen als een ambtenaar ter plaatselijke secretarie. Zijne benoeming dient dus overeenkomstig art. 179 p. der gemeentewet te geschieden door Burgemeester en Wethouders 2). Het zelfde is ten aanzien van het ontslag en de schorsing het geval (verg. art. 179 o. p. q.) Art. 145 toch is hier niet van toepassing, nu de zorg voor het archief aan den secretaris uitdrukkelijk is opgedragen en die zorg derhalve is 181 een functie, welke door hem of door aan hem ondergeschikte ambtenaren wordt verricht. Dezulken zijn dan ambtenaren ter secretarie. En hunne benoeming is bij „deze wet" aan Burgemeester en Wethouders opgedragen. Is deze redeneering juist, dat volgt daaruit dat de instructie voor den archivaris door dezelfde autoriteit moet worden vastgesteld, tenzij men haar beschouwt als een onderdeel van die voor den secretaris, in welk geval zij natuurlijk aan Gedeputeerde Staten moet worden medegedeeld. Dit is van zelve het geval, als eenige artt. omtrent het archief in die instructie worden ingelascht; zelfs zoude zulks misschien mogelijk zijn, als de instructie voor den archivaris als bijlage bij die voor den secre taris werd gevoegd, ter nadere uitwerking van art. 103. Maar waar de instructie voor den archivaris geheel op zich zelf staat, zal hare vast stelling tot de bevoegdheid van B. en W.althans niet tot die van den Raad behooren. Een ander geval is het natuurlijk met de verordening, welke bijv. het gebruik door het publiek van het archief te maken regelt, daar deze kan worden geacht te vallen onder die, welke „de huishouding der ge meente betreffen" (art. 135). Niettemin is regeling door het dagelijksch bestuur ook niet uitgesloten, daar hier evenzeer sprake kan zijn van „toe zien op het beheer van plaatselijke eigendommen" (art. 179 g.). Zien wij nu in hoeverre de mij bekend geworden instructies en ver ordeningen hiermede in overeenstemming zijn. Te Amsterdam werden in 1887 instructies voor den archivaris en voor den commies aan het archief, met een reglement voor het bezoek en ge bruik van het archief (Gem. BI. Afd. 3, Volgn, 28, 29 en 30), door Burgemeester en Wethouders vastgesteld. Te Dordrecht evenzoo in 1893 een reglement ter voorkoming en ter redding bij brand in de lokalen van het archief en de secretarie der gemeente. Te Goes werd een instructie voor den archivaris vastgesteld in 1861, door den Raad. Te 's Gravenhage een dito door B. en W. in 1884. Te Leeuwarden een dito door den Raad in 1880 en gewijzigd bij latere raadsbesluiten. Te Leiden een dito door den Raad op 17 Dec. 1891. Hier echter vinden wij een „Verordening" van denzelfden datum, voor de commissie voor het oud-archief, welke tevens aan Gedeputeerde Staten van Zuid- Holland is medegedeeld. Wij komen hierop nog terug. Te Middelburg vinden wij een reglement op het oud-archief door den Raad in 1892 vastgesteld, en een instructie voor den gemeente-archivaris van hetzelfde jaar door B. en W. Te Utrecht eindelijk bestaat een ver ordening op de inrichting en het gebruik van het archief, in 1873 bij raadsbesluit vastgesteld, en vervolgens laatstelijk in 1890 door besluiten Verg. over de wettigheid dier maatregelen mr. H. M. Cohen Tervaerl: Nog eens de archie- ven-quaestie, in Rechtsgeleerd Magazijn IX p. 396 vlg. 2) Verg. Leon s rechtspraak 3e Druk 12: De Gemeentewet door mr. H. Vos, p. 161 en de daar aangehaalde plaatsen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1893 | | pagina 18