128 ten aanzien van ons onderwerp zijne volledige toepassing gevonden, sinds de provinciale archivarissen geworden zijn rijksarchivarissen in de pro vinciën. Daarin ligt de beteekenis dat de rijksregeering zich deze zaak meer onmiddellijk heeft aangetrokken en voor de zorg der archieven een meer direct ingrijpen wenschelijk achtteboven de vroeger gewone tusschen komst der provinciale besturen Uit diezelfde opvatting omtrent de ver houding tusschen de provincies en het rijk, en daarmede tusschen de gewestelijke besturen en de rijksregeering, vloeit voort de bevoegdheid der laatste tot dat meer direct ingrijpen. De eerste toch kunnen zich tegenover den staat niet beroepen op eenig eigendomsrecht aan die archie ven, bepaaldelijk niet met het oog op de zoogenaamde oude archieven van voor 1813 dagteekenend. Twijfel zoude misschien kunnen bestaan ten aanzien van die, welke een tak van bestuur rakendie als van zuiver provin cialen aard, zooals bijv. de provinciale waterstaat, aan de gewestelijke besturen door de hooge regeering wordt overgelatenen waarmede deze zich niet onmiddellijk bemoeit. Hier toch is een zekere provinciale zelf standigheid niet te ontkennen en zal ten aanzien dier stukkengevolg van het voorafgaand beheer en benoodigd voor de goede vervulling der taak voor het vervolg, door de rijksregeering niet geheel op dezelfde wijze beschikkingen kunnen worden getroffen, als met betrekking tot andere provinciale archieven. Echter, en hier zij nog wel de aandacht op gevestigd, door de macht, bevoegd tot het stellen van nieuwe en het veranderen der bestaande regelen op dit gebied, zullen evenzeer beschikkingen kunnen worden ge maakt betrekkelijk de bescheiden en archievenwelke daarop betrekking hebben. Wat meer bijzonder het door ons genoemde voorbeeld betreft, hoewel de wet op den waterstaat van art. 188 Grondwet nog steeds op zich laat wachtenschijnt de tusschenkomst des wetgevers niet noodig voor de opdracht der taak van den provincialen waterstaat aan organen door of van wege het rijk aangesteld. Iets geheel anders geldt ten aanzien der gemeenten, en daarmede van de gemeente-archieven. Juist de betrekkelijke zelfstandigheid dier cor poraties in ons staatsrecht gehuldigd, de autonomie der gemeenten, brengt dit mede. De bepalingen in de gemeentewet opgenomen, laten te dien aanzien geen twijfel. Het is zelfs zeer twijfelachtig of de tusschenkomst van den Commissaris der Koningin volgens art. 127, in dit opzicht wel zal kunnen plaats vinden, omdat het hier toch niet de uitvoering van een der in het vorig artikel genoemde wettelijke voorschriften geldt. Van de toepasselijkheid van art. 153 der gemeentewet zal wel in het geheel geen sprake kunnen zijn, waar eenvoudig ten aanzien der archieven in het ge heel niets wordt gedaan of geregeld. 129 Een andere vraag is echter, of een eenigszins dwingender toezicht op de gemeentebesturen in dezen niet wenschelijk en niet, zonder het ge meentelijk zelfbestuur aan te tasten, zeer wel uitvoerbaar is. Een vraag echter, waarmede wij ons, als niet het jus constitutum rakende, niet ver der bezig houden. Ten slotte de archieven der waterschappen. Ook in dit opzicht is alles aan de belangstelling en de zorg der besturen overgelaten. Toezicht daarop, tot verzekering van de goede bewaring en ordening bij verre gaande zorgeloosheidgebruik door anderen dan door degenen die de feitelijke heerschappij over stukken en bescheiden in handen hebben; ten aanzien van dat alles bestaan geen voorschriften. En bij het ontbreken van de wet van het meer gemeld artikel der Grondwet, is het zeer twij felachtig, of van overheidswege in dezen wel eenige dwang ten goede zoude kunnen worden uitgeoefend. Ku kan gereedelijk worden toegegeven, dat bij de grootere waterschap pen het belang der archieven wel eenigermate zal worden ingezien, evenals dit in de grootere gemeenten het geval isook zal niet wor den ontkend, dat in der minne een invloed ten goede kan worden ge oefend, en dat dit ook werkelijk geschiedt. Maar met het oog op het groote belang der zaak en de wenschelijkheid eener algemeenevaste en uniforme regeling is dat alles niet voldoende te achten. Ook in dezen zal de wet zich moeten uitspreken, of uitdrukkelijk de bevoegdheid om bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur of bij koninklijk besluit deze materie te regelen moeten vaststellen. Wij zullen nu een overzicht trachten te geven omtrent de positie van den archivaris, als ambtenaar, dus zoowel tegenover de autoriteitwelke hem heeft aangesteldals tegenover andere met welke hij in de uitoefe ning van zijn ambt in aanraking komt. De rijksarchivarissen worden benoemd door den Koning Aan het hoofd van het Rijksarchief staat, ressorteereude onder den Minister van Binnenlandsche Zaken, de Algemeene Kijksarchivaris, zooals tegenwoordig de titel van dien ambtenaar luidt. Onder hem zijn werkzaam één adjunct-archivaris en drie commiezenter wijl het in de bedoeling ligt op den duur drie adjunct-archivarissen aan te stellen Hunne instructie is vastgesteld door den Minister van Bin nenlandsche Zaken, aan wien zij overigens ook verantwoordelijk zjjn. De archivarissen in de provinciën staan voorts onder het toezicht van den Algemeenen Rijksarchivarisdoor wien de archieven in de onderscheiden gewesten op onbepaalde tijden worden geïnspecteerd. Daarvan wordt door dezen aan den Minister van Binnenlandsche Zaken verslag gedaan. De Commissaris der Koningin in de provincie oefent een zeker toezicht f*1 .Noord-Holland schijnt deze alsnog te bestaan. i)ie voor deu Algemeenen Rijksarchivaris, vastgesteld in 1856, is te vinden bij Hubrecht, De onderwijswetten in Nederland "V 2 p. 207 vlg.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1893 | | pagina 17