118 is de gelegenheid open te houden om later tot uitbreiding over te gaan. Yoorts is zij van oordeel, dat voor zulk een archief het vooral wenschelijk is een zoo vrij mogelijk terrein te kiezen, zoodat licht en lucht onbe lemmerd kunnen toetreden en het gebouw met het oog op brandgevaar zoo ver mogelijk van eene dicht bebouwde buurt verwijderd moet blijven. Nu vergelijke men voor deze gestelde voorwaarden de beide plaatsen, Plein en Bezuidenhoutmet elkaar, en men zal erkennen, dat met het oog op deze eischen aan een archiefgebouw te stellen, de plaats aan het Bezuidenhout verreweg de voorkeur verdient. Ik verschil geheel van meening met de Commissie van Rapporteurs omtrent het technische bezwaar door haar geopperd ten opzichte van de vochtigheid. Tochtigheid zou zich kunnen voordoen door capillaire werking, wanneer het gebouw op vochtigen grond staat en de fundeering niet waterdicht is gemaakt, en vochtigheid kan zich door hemelwater voordoen. Yoor het eerste geval van vochtigheid behoeft echter, wanneer de fun deeringen van het gebouw uit deugdelijke steen en goede specie zijn gemaakt, geen vrees te bestaan. Het ligt trouwens in de bedoeling, in het gebouw een sousterrein te maken, waardoor vochtigheid uit den bodem voortkomende geheel kan worden ontgaan. Dit nu zoude zoowel aan het Bezuidenhout als aan het Plein noodig zijndaar ook op laatstgenoemde plaats de fundeering niet met grondwater in aanraking zal zijnzoodat er in dit opzicht geen onderscheid tusschen beide plaatsen bestaat. Tijdelijke vochtigheid door het regenwater is niet te beletten, waar men het gebouw ook plaatst. Want als het regent, wordt een gebouw op bet Plein evengoed nat als een aan het Bezuidenhout. Maar het ge bouw dat het meest aan de zon is blootgesteld en de meest vrije ruimte heeft, zoodat licht en wind er vrij spel hebben, zal na regen het eerst droog zijn. Nu vergelijke men op de hier voor mij liggende teekening de twee plaatsen, Plein en Bezuidenhout, dan zal men moeten erkennendat met het oog op de laatstgenoemde omstandighedende laatste plaats de voor keur verdient. Het terrein op het Plein is namelijk op korten afstand door andere hooge gebouwen, waaronder eene kerk, omgeven. Het terrein op het Bezuidenhout daarentegen is rondom door groote tuinen omgeven, geheel vrij aan west-, zuid- en oostzijde, zoodat de zon in alle richtingen het gebouw zal kunnen bereiken. Dit wat de quaestie van vocht betreft. Ook uit een oogpunt van plaatsing komt mij het Bezuidenhout niet bezwarend voor. Een archief, dat men hier wenscht te bouwen, wordt niet door velen dagelijks bezocht. Yoor hen, die van buiten komen, zou het tamelijk onverschillig zijn of het archief op het Plein of op het Bezuidenhout staat. Het station der Staatsspoorwegen is bovendien dichter bij het Bezuidenhout dan het Plein. 119 Voor de Hagenaars, die het archief wenschen te bezoeken, is bet toch zeker geen bezwaar, dat het gebouw op het Bezuidenhout geplaatst wordt daar weinigen een dergelijk archief geregeld bezoeken. Blijven dus over de ambtenaren. En nu ligt het in de bedoeling bij de overbrenging der archieven van de Departementen naar het nieuwe gebouw slechts die te doen overbrengenwelke in den regel niet geraad pleegd behoeven te worden, zoodat alleen in zeldzame gevallen de ambte naren zich naar het nieuwe gebouw zullen moeten begeven. Hierin kan dusvolgens mijne meeningstellig geene reden zijn gelegen om van het bouwen van een archief aan het Bezuidenhout af te zienen daar nu op dat terrein de gelegenheid blijft om later een tweede gebouw er naast te plaatsen, geeft de Regeering verre de voorkeur aan de plaatsing aan bet Bezuidenhout. Maar hoe dit zijhet maken van een archiefgebouw is hoofdzaak en zóó noodig, dat de Regeering er zich bij wil nederleggen indien, in strijd met hare bepaalde meening, de Kamer er de voorkeur aan mocht geven om het gebouw op het Plein te plaatsen, indien slechts thans eene beslissing wordt genomenen niet verder wordt aangedrongen op uitstel en op het instellen van een nader onderzoek. De heer Tak van Poortvliet, Minister van Binnenlandsche Zaken De geachte afgedaardigde uit Ommen heeft bij den aanvang dezer discussie de vrees uitgesprokendat de Minister van Binnenlandsche Zaken zich zoude laten veileiden om zijn tegenwoordig verblijf voor goed te verleggen naar bet Plein. Ik kan den geachten afgevaadigde de verzekering geven, dat de tegenwoordige Minister van Binnenlandsche Zaken niet slechts per soonlijk grooten prijs stelt op de voltooiing van het reeds vele jaren ge leden door hem aangevangen werk, de door de Kamer goedgekeurde ver bouwing van het Binnenhof, maar dat hij ook buitendien niet de minste genegenheid zoude hebben om den zetel van het Departement van Bin nenlandsche Zaken naar een ander gebouw buiten het Binnenhof te ver plaatsen. In dit opzicht kan de geachte spreker rekenen op de meest volkomene instemming van den Minister met zijne straks uitgesproken meening. Wat het archiefgebouw betreft, dat ons thans bezighoudt, de taak van den Minister van Binnenlandsche Zaken is door de gevoerde discussie zeer gemakkelijk gemaakt; immers niet slechts de Commissie van Rapporteurs maar alle opvolgende sprekers hebben erkend, dat bet noodzakelijk is een behoorlijk brandvrij gebouw te stichten. Ook de geachte spreker uit Sliedrecht, de heer de Geer van Jutfaas, erkende aan het slot van zijne rede die noodzakelijkheid, ofschoon de aanvang zou hebben doen ver moeden, dat hij eene tegenovergestelde meening voorstond. De Regeeering is verantwoordelijk voor eene goede berging en veilige bewaring van de archieven van den Staat. Welnu, op dit oogenblik is eene behoorlijke berging niet mogelijk en de veiligheid Yan die kostbare

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1893 | | pagina 12