66 Een archief is het geheel der geschrevene, geteekende en gedrukte bescheiden, ingezonden bij of opgemaakt door het bestuur eener ge meenschap of een harer beambten ex officiovoor zoover deze beschei den bestemd zijn om onder die gemeeenschap te blijven berusten; met algemeene stemmen aangenomen. Stelling 2a: „Een archief moet systematisch ingedeeld worden." wordt, na eenige discussie, over het punt, of ten slotte toch niet voor enkele stukken, de chronologische indeeling de meest wenschelijke is, iets wat door den inleider in het algemeen wordt ontkendonveranderd aan genomen. Bij de stelling 2b: Het systeem van indeeling moet gegrond worden op de oude organi satie van het archief, die overeenstemt met de inrichting der gemeenschap, van wie het afkomstig is; maakte het hoofdpunt der debatten uit de vraag, of de inrichting dei- gemeenschap dan wel de oude organisatie van het archief den grondslag voor de indeeling moet vormenof afwijking en wijziging dier oude organisatie, bijv. het uiteennemen van liassen nooit of nimmer gerecht vaardigd kan zijn, vooral waar die oude organisatie niet meer afhankelijk is van de inrichting der gemeenschap. Mr. Muller verklaarde zijner zijds liever aan de oude organisatie van het archief, die overeenstemt met de inrichting der gemeenschap vast te houdeneen oorspronkelijke orga nisatie, die daarvan zoude afwijken, is voor hem iets onbestaanbaars. Derhalve schijnt verandering van „oude" door „oorspronkelijke" wensche- lijk, daar bovendien onder oude organisatie ook zoude kunnen worden begrepen eene, welke door vroegere bewaarders aangebracht, van de oorspronkelijke geheel afweek. Met het uiteennemen van liassen dient men in ieder geval uiterst voorzichtig te zijn, er kunnen misschien bij zondere gevallen bestaan, dat het althans geen kwaad kan, en dat het dus niet bepaald moet worden afgekeurd. Maar dit raakt de ordening, betreft niet de organisatie van het archief. Nadat, met het oog op het laatste gezegde was geconstateerd, dat in de stelling met organisatie dus werd bedoeld de globale indeeling van het archief, niet de in onderdeelen tredende ordening, konden nog enkelen der aanwezigen zich niet vereenigen met de formuleering der thesis. De mogelijkheid toch van afwijking tusschen de oorspronkelijke organisatie van het archief en de inrichting der gemeenschap was niet uitgesloten zelfs werd het bestaan er van op een, zij het dan ondergeschikt, punt door een voorbeeld aangewezen. Om hieraan tegemoet te komen wil de In leider in de thesis invoegen„in hoofdzaak", maar wijst overigens elke andere verandering af, omdat z. i. duidelijk moet uitkomen, dat de oor- 67 spronkelijke organisatie in het algemeen niet afwijkt van de inrichting der gemeenschapterwijl van de andere zijde niet de laatste als theoretisch uitgangspunt, maar juist de eerste, nog feitelijk herkenbaar en werkelijk bestaan hebbend, als richtsnoer den doorslag moet geven. Na verwerping van een amendement om te lezen„in overeenstemming in plaats van „die overeenstemt", wordt de thesis, na de aangebrachte wijzigingenluidende „Het systeem van indeeling moet gegrond worden op de oorspron kelijke organisatie van het archief, die in hoofdzaak overeenstemt met de inrichting der gemeenschap van wie het afkomstig is. aangenomen met elf stemmen voor, en twee tegen. Bij stelling 2c „De stukken, die niet tot het archief behooren, moeten daarvan afgezonderd worden. Zij moeten worden overgebracht naar een bi bliotheek of een ander archief, waar zij behooren, of in eene afzon derlijke afdeeling van het archief, waaruit zij afkomstig zijn, worden geplaatst". merkt Mr. Muller op, dat hij zich wenscht te verdedigen op een z. i. ongerechtvaardigden aanval van den heer Gratama in het jongst ver schenen nommer van het Archievenbladen wel waar deze hem verwijt „een schreeuwende ketterij" te hebben verkondigd. Immers Spr. heeft geenszins beweerd, dat de bij de gemeentebesturen ingezonden processen- verbaal van grondvergaderingen enz. moesten worden verwijderd, maar gedoeld op zulke stukken, welke o.a. de handelingen dier vergaderingen bevattende, niet werden verzonden, maar ten slotte ten gemeentehuize werden gedeponeerd. De door Mr. Gr. aangehaalde bepalingen zeggen dan ook iets anders, dan deze er in heeft meenen te kunnen lezen. Mr. Gratama repliceerendemeent vooralsnogdat de vorige spreker zich in zijn stuk wel eenigszins anders heeft uitgedrukt dan hij nu doet, en dat de bedoelde bepalingen te eng worden opgevat. Spr. althans heeft alle stukken betrekkelijk de grondvergaderingen in de archieven der gemeenten, die hij heeft geordend, bij elkaar aangetroffen en geen afzon derlijk ingezonden processen-verbaal gevonden. Voorts betwijfelt hij, of men wel doet om van het archief van dergelijke commissies als van een geheel te spreken, evenmin als dit eigenlijk gezegd het geval is met de zoo genaamde burgerlijke stands-archievendeze dienen toch als afzonderlijke onderdeelen van het gemeentelijk archief te worden beschouwd. De inleider handhaaft hiertegenover het door hem gesprokene, en merkt op, dat z. i. slechts het alternatief mogelijk is of de burgerlijke stands-archievenmet name de in 1811 naar de gemeentebesturen over gebrachte registers enz., als op dat tijdstip ingekomen stukken te beschouwen, of er zelfstandige serieën afgescheiden van het gemeentelijk archief van te

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1893 | | pagina 7