86 stuur, uit welk toezicht zich langzamerhand, vooral in den 18e eeuw het begrip ontwikkelde, dat de leden van den magistraat tevens opperkerk- meesters en opperarmmeesters, oppervoogden, curatoren der Latijnsche school en opperschutmeesters waren. Op deze wijze deed het bestuur zelf ongeveer alles wat op administratief gebied voor de stad noodig was. Geen wonder, dat het archief zeer omvangrijk en belangrijk moest worden Het schoutambt van IJselsteiu omvatte behalve de stad nog het ge- meeneland, d. w. z. wat bij andere steden de vrijheid heet. Dit platte landsdistrict stond in het politieke, evenals in het rechterlijke en kerkelijke onder dezelfde administratie als de stad. Alleen was, gelijk gezegd, een der beide burgemeesters belast met het doen der uitgaven, die het geheele schoutambt betroffen. Het platteland was verder nog verdeeld in vijf polders, die alle weder hunne eigene administratie hadden. Aan het hoofd der baronie stond de drossaard als vertegenwoordiger van den souvereinverder behoorden tot het bestuur de rentmeester, de schouten der drie schoutambtende burgemeesters van IJselstein en de buurmeesters van Benschop en Noord-Polsbroek. Doch genoeg reeds om te doen zien, dat het bewerken van een inven taris der goed bewaarde archieven van landschap en stad een moeilijke maar tevens ook dankbare arbeid moest zijn. De heer Fruin past in zijn werk het zoog. dossier-systeem toe, wat zeker wel het meest logische en bij archieven van eenigen omvang feitelijk het eenig mogelijke is, Zich hierbij evenwel plaatsend op het standpunt van het bestuur in verschillende tijden, wil hij, m. i. al te consequent, genoemd systeem zoo mogelijk ook op de oudste stukken toepassen; in dit opzicht moet ik in opvatting van hem verschillen, en liever sluit ik mij bij de meening van Mr. Gratama aan, waar deze ten aanzien der oudste stukken den inventaris, als het kan, tot regestenlijst wil maken, 't Moge theoretisch volkomen waar zijn, dat een stuk uit de 15" eeuw voor het toenmalig stadsbestuur niet belangrijker was dan een gelijksoortig document uit de 19° eeuw voor het tegenwoordig gemeentebestuur, van dat standpunt mag men niet uitgaan, waar men en dat toch is het geval met een practisch doel ten nutte van den tegenwoordigen en lateren onderzoeker een inventaris bewerkt, 't Moge inconsequent schijnen sommige stukken alleen om hun ouderdom uitvoeriger dan andere te be handelen, zij verdienen dat toch in de meeste gevallen reeds alleen, omdat zij zeldzamer en dus voor ons van hoogere waarde zijn. De bewerker verdeelde zijn stof onder een aantal rubrieken en een zeer groot aantal onderafdeelingendoch hoe wenschelijk, ja noodzakelijk het ook is, de stukken zorgvuldig systematisch te ordenen, 't zou mij voor komen dat hij in 't goede wel wat te ver is gegaaneen al te groote verdeeling in onderdeden is dikwijls niet bevorderlijk voor de overzich telijkheid. 87 Tegen het opnemen van ééne afdeeling in den inventaris zou ik zeker bezwaren hebben, ik bedoel die, welke gevormd wordt door de papieren van onbekende herkomsto. a. bevattende eenige oude gedichtenook ordonnantiënplakkaten enz.niet op IJselstein betrekking hebbende. Deze bebooren niet in het archief te huis en hunne opsomming in eene afdeeling als integreerend deel van den inventaris is dus niet te verde digen. Wil men toch op de eene of andere wijze te kennen geven, dat de te IJselstein berustende verzameling deze haar vreemde bestanddeelen bevat, dan zou men dat, om iets te noemen, in de voorrede kunnen doen. A. TELTING. Catalogus van de archieven der collegiën, die voor 1811 binnen Mr. S. Muller Fzn. In de inleiding geeft de S. eerst een verklaring, waarom Mr. Fruin dezen arbeid heeft verricht, niettegenstaande hij zelf de rechterlijke ar chieven heeft te zamen gezocht en de verzameling, waarvan de beschrij ving hier wordt gegevenbijeengebracht. Daarna volgt een overzicht van den inhoudbenevens de geschiedenis der lotgevallen van ieder onderdeel en de redenen, waarom verschillende archieven zijn opgenomen, terwijl andere, die daarvoor ook schenen in aanmerking te komen, werden gelaten waar zij waren, of wel werden geplaatst waar zij geacht werden te behooren. Zoo lezen wij dan het verhaal der uitvoering van het Keizerlijk Decreet van 1810 ten aanzien der archieven van de vroegere rechterlijke col lege's het Hof, de stedelijke en dorpsgerechten welke uitvoering veel te wenschen overliet. Wij vernemen wat door den S. zelf werd verricht ten gevolge van het K. B. van 8 Maart 1879, aangevuld door dat van 9 Oct. 1883, waarbij de overbrenging der rechterlijke archieven naar de rijksdepóts werd gelast, en hoe hij in twijfelachtige gevallen handelde, zoo bijv. waar de omstandigheid zich voordeed, dat in enkele registers rechterlijke en andere stukken bijeen waren geschreven, of wel waar het de archieven der wees- en boedelkamers gold. Het resultaatneer komende op het „uiteenrukken" der archieven, zal zeker weinigen vol doen, evenmin als de S. zelf er eigenlijk vrede mede heeft; echter hij meende zulks aan het voorschrift van het bedoelde K. B. verplicht te zijn. Zeker zal het aan de bekwame handen der Utrechtsche archief-ambtenaren volkomen zijn toevertrouwd geweest dit op de meest juiste en minst nadeelige wijze te doen, maar de vraag mag worden ge- DE TEGENWOORDIGE PROVINCIE ÜTRECIIT, RECHTERLIJKE FUNCTIËN UITGEOEFEND HEBBENDOOR Mil. Th. R. FrüIN Til. AzN. MET EENE INLEIDING door

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1893 | | pagina 17