84 arbeyt gewesen, auch derenthalben naer Antorff end abn andere ortter geschrieben und sicb raths erholen wollen, "so hat sich doch inmittelest uber alle zuyersicht begeben, wie man eine weduwe, so diese dage alhie gestorben und in irem testament und letzten willen verordent und begert hat, das man sie in dieselbe (n.l. St. Stevens-) kirch zu iren elteren begraben und beij der begrebnis ein evangelische predig thun solte, wie dan auch geschehendas nach der predigda fast jederman hinaus gewesen, nit allein one wissen und willen der predicanten und deren von consistorio (wie sie betheuren und sagen), sonder auch ohn angesehen was burgemeister unnd etliche vom magistrat und consistorio dargegen ge- wheret, etlich jung vollick, under welche sich auch endtlich etliche der statt soldaten, in der kirchen alles zu verschlagen und zu verwusten und ein solch wirek angefangen, das auch ein stareker jung darinnen von einem bildt thot gefallen worden." Mij dunkt eene lezing, niet geheel overeenstemmende met het phantas- tisch verhaal op pag. 113, 114; de gronden voor dit laatste hadden dus wel aangegeven mogen worden. Doch ik zal eindigen; mijn doel was alleen den indruk mede te deelen, dien ik gekregen had bij de lezing van het boek van den heer Meijer. Naar mijne meening heeft het verdienste door de bronnen, die er in zijn meegedeeld. Het mist echter voor een geschiedboek eene der hoofdvoor waarden: onpartijdigheid en daardoor betrouwbaarheid. En al moge het zijn, dat de orde van Dominicus is opgericht tegen de ketterij, in de 6 eeuwen, die sinds hare geboorte zijn verloopen, heeft de wereld niet stil gestaan. Wij kunnen thans, zonder iets te kort te doen aan den eerbied en hulde voor onze voorvaderen, eerlijk zijn, waar wij hunne geschiedenis te boek stellen. Wij kunnen met anderen van overtuiging verschillen, maar wij kunnen toch een open oog hebben voor de feilen der onzen en de deugden van andersdenkenden. Onze zelfstandigheid en onze onpar tijdigheid zullen er door winnen. Naar mijne overtuiging zal dan ook de geschiedenis, meer nog dan door eene eenzijdige beschouwing, gebaat worden door onpartijdig onderzoek. Utrecht14 Augustus 1893. JOOSTING. Utrechtsche Gemeente- en Waterschapsarchieven. Het „Verslag omtrent oude gemeente- en waterschapsarchieven in de provincie Utrecht over 1892," bevat een inventaris van het belangrijke archief van IJselstein, opgemaakt door Mr. R. Fruin Th.Azn. Vooraf gaat een zeer degelijk bewerkte voorrede, o. m. bevattende de geschiede nis van baronie en stad, alsmede een overzicht van de wijze van bestuur. 85 Om duidelijk te maken hoeveel merkwaardigs er in deze archieven te vinden moest zijn, meen ik uit die verhandeling het een en ander te moeten overnemen. De baronie, oorspronkelijk deel uitmakende van het sticht van Utrecht was later aan Holland leenroerig, maar merkwaardig genoeg, kwam daardoor het kleine landschap niet, zooals men denken zou, meer en meer onder Hollandschen invloed, integendeel het ontworstelde zich zoozeer aan Holland's macht, dat het tijdens de republiek bijna zelfstandig was. Zoo verzette het zich lang en niet zonder vrucht tegen het doen van leveran- ciën ten dienste van troepen en tegen inkwartieringen, op grond dat het noch tot Holland noch tot eenige andere provincie behoorde, en een tijd lang had het zelfs een agent in den Haag, als ware het een buitenland- sche mogendheid. De groote macht der baronieheerenna de Egmond's de Prinsen van Oranje, was van dezen merkwaardigen toestand wel de voornaamste oorzaak. Eigenaardig als de geschiedenis der heerlijkheid was de wijze van be stuur. Hierbij valt onderscheid te maken tusschen stad, schoutambt en baronie. De baronie was nl. in drie schoutambten IJselstein, Benschop en Noord-Polsbroek verdeeld. In de stad kwamen naast het oorspronkelijk bestuurschout en schepe nen, al vroegtijdig burgemeesters voor, twee in getal, de een belast met het beheer der stedelijke financiënde andere met dat der financiën van het gemeene landhet schoutambt. Eerst later treedt de vroedschap, soms ook de raad geheeten, als afzon derlijk college op; politieke macht kreeg deze evenwel niet en reeds in de ordonnantie op de policie en justitie van 1675 is niet langer van haar sprake. Ook de schepenen verloren, tenminste voor geruimen tijd, alle aandeel in het stadsbestuur, hun werkkring werd tot de rechtspraak beperkt. Nu bestond de magistraat uit de beide burgemeesters en drie vertegen woordigers van den souverein: de drossaard, de schout en de rentmeester. De schout was van ouds de vertegenwoordiger van den heer in het stadsbe stuur, de drossaard zijn stadhouder over de geheele baronie. De rent meester had het beheer over de domeinen van den souverein en was zijn leengriffier, hij behoorde dus eigenlijk niet tot het stadsbestuur, maar toch woonde hij geregeld de zittingen van' den magistraat bijdaar de belan gen van den landsheer meestal samen vielen met die der stad. Behalve deze beambten stelde de baron ook jaarlijks nog twee kerk en gasthuismeesters aan, die rekenpliehtig waren aan den magistraat en waarover deze de superintendentie had. Een dergelijk toezicht oefende het stedelijk ook uit op de voogden en curators van minderjarigen en onnoozelen, op den rector der Latijnsche school en op het schutterijbe-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1893 | | pagina 16