78 die eeuwen men zal moeten erkennendat het waarlijk de moeite loont zulk eene vondst te onderzoeken en daarvan een en ander mede te deelen. Yraagt men nu ten slotte eene verklaring van het opschrift „Bijna drie eeuwen begraven" en eenige mededeelingen over de geschiedenis van deze kist, dan kan ik slechts door vermoedens geleid het volgende mededeelen: De kist is eene oude kleerkist der van Ewsum's en heeft gediend tot berging van de papieren en charters van Johan en Hercules van Ew- sum. Omstreeks 1580 (latere stukken der van Ewsum's en Burman- nia s treft men niet in de kist aan) is deze kist, op nog niet met eenige zekerheid aan te geven wijze, naar het raadhuis verhuisd en door den een of ander met allerlei stukken uit het stadsarchief, zonder eenig sy steem, vermoedelijk enkel tot opruiming en berging, aangevuld. Toen de kist omstreeks 1600 vol, was is zij in een vergeten hoek geplaatst, misschien wel door Emmius gezien, doch, als do kist met de papieren der heeren van Ewsum aangeduid, niet onderzocht. Zoo bleef de kist onaangeroerd staan, 1650 wierp een der stads ambtenaren daarin nog eens een paar stukken van weinig belang uit die dagen, in 1788 had zulks eveneens plaats, doch welke de verdere inhoud der kist was, daaraan stoorde zich niemand. Bij de afbreking van het oude raadhuis in 't laatst der vorige eeuw, verhuisde ook de kist en in het nieuwe raadhuis werd haar een schuilhoekje aangewezen, waar eerst honderd jaren later het toeval mij de kist deed ontdekken De duisternis der gesloten kist en de droge rustige standplaats op de zolderverdieping hebben inkt, zegels, perkament en papier voor het meerendeel prachtig bewaard doen blijven, doch wreedaardig zal de kist, de trouwe bewaak ster, van het haar toevertrouwde moeten worden gescheiden. Burge meester en "Wethouders der gemeente Groningen hebben een voorstel bij den gemeenteraad ingediend om den inhoud der kist te voegen bij de oteiige in bruikleen afgestane archieven der gemeente Groningen in het Rijksarchief aldaar. GroningenSeptember 1893. Mr. J. A. EEITH. Boekbespreking. Dominikaner-Klooster en Statie te Nijmegen, door G. A. Meijer. In hot vorig jaar verscheen te Nijmegen een boek onder bovonstaanden titel; ik wist, dat de Schrijver ijverig naar bronnen gezocht had en was dus zeer verlangend het te lezen, vooral omdat het eene bijdrage zou zijn voor de geschiedenis van Nijmegen, dat ik zoolang kende. Gaarne dan ook wil ik den indruk mededeelen, dien genoemd boek op mij ge maakt heeft. 1 79 Reeds in de inleiding van zijn werk bericht ons de heer Meijer, dat hij Nijmegen's geschiedenis uit een Katholiek oogpunt gaat beschouwen; ik had gehoopt, en meende van een geschiedschrijver te mogen verwachten, dat hij de faits et gestes, zooveel mogelijkonpartijdig zou mededeelen. Schrijver is echter van eene andere opvatting uitgegaan bij het te boek stellen der geschiedenis van zijn klooster, meenende, dat daardoor „de geschiedenis slechts (kan) worden gebaat." Plij duide het mij niet ten kwadewanneer ik de door hem gehuldigde opvattingdie zich niet in zijn boek verloochent, als eene principiëele fout ervan beschouw. Bladzijde op bladzijde geeft de onweerlegbare getuigenis van zijne meening omtrent andersdenkenden. Geene eerbiediging hunner overtuiging, geen eerbied voor den moed, waarmede zij die in de, soms voor hen zoo hachelijke tijden, verdedigden; ja zelfs, wat meer zegt, uitbundig in allerlei ongunstige oordeelvellingen over de wijze, waarop zij voor hun geloof streden, terwijl, wanneer hetzelfde gedaan werd door zonen der Roomsche kerk, Schrijver aan dezen niets dan lof toezwaait voor hun geloofsmoed. Een enkel voorbeeld moge dit toelichten 1. men vergelijke de krasse uitdrukkingen, waarin de schending der Roomsche kerken en kloosters wordt geschilderdmet het verslag van de schending der Protestantsche kerk op pag. 87 en 88. 2. men vergelijke de3 Schrijvers oordeel over de inquisitie en over de poging om de hervorming te onderdrukken met de woorden waarin hij het verbod van de misviering enz. mededeelt, 3. men vergelijke de verschillende critiek van den heer Meijer over verbanningen door de Roomschen en over die door de Hervormden. Soms treedt 's Schrijvers haat tegen de Protestanten zeer scherp in het licht; ik wijs slechts op pag. 79, waar hij op de wijze onzer voorvaderen, zeggende, wat hij niet zal beschrijven maar aan den romanformeerder overlaten, zijne phantasie niet kan bedwingen. Voorzeker, zoo wint het verhaal aan levendigheidmaar zijn voor de betrouwbaarheid de geschied- romans niet hoogst gevaarlijk? Tot de deugden van het boek behoort zeker wel in de eerste plaats de aangename vorm, waarin het geheel is gekleed; men leest met genoe gen en vindt, dank zij den ijver van den heer Meijer, uit de Raads- signaten van Nijmegen enz. menige belangrijke mededeeling J). Eenige bijlagen, aan het werk toegevoegd, en vele extracten, in den tekst of in noten opgenomen, verhoogen de waarde ervan. Natuurlijk is het mij niet mogelijk in allen deele na te gaan, of de Schrijver alles gebruikt heeft, wat over zijn onderwerp licht kon verspreiden, en of hij, wat hij gebruikte, juist heeft aangewend. Een paar opmerkingen mogen volstaan. I) Dat ik juist deze noem, is, omdat ik de aandacht er nogmaals op wil vestigen, hoe deze tron zooveel wetenswaardigs bevat, dat nog steeds op bearbeiding wacht,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1893 | | pagina 13