Les archives de l'histoire de France,
48
mate door u uit het oog is verloren in uw betoog. Uwe conclusies
blijven desniettemin, althans volgens de naar mijne opvatting door u in 2b
neergelegde bedoeling, volkomen intact.
Yoor ik met een tot ziens op de algemeene vergadering van u afscheid
neemmoet mij toch nog één opmerking uit de pen over een in uw betoog
Voorkomende zinsnede, die mij eigenlijk toeschijnt een schreeuwende ketterij
te zijn. En wel die, welke voorkomt op p. 14. Daar toch stelt ge, dat
„uit een archief moeten verwijderd worden,stukken betreffende
grondvergaderingen en andere commissiën uit den revolutietijd, die na
hare ontbinding ten slotte dikwijls op het gemeentehuis gedeponeerd zijn."
Ik begin met de vraag: wilt gij verwijderen de stukken, welke krachtens
voorschrift van hoogere of lagerein ieder gevalbevoegde autoriteit aan
de gemeentebesturen „als zoodanig" ter bewaring zijn gegeven? Ik kan
het niet gelooven, dat gij deze vraag bevestigend zult beantwoorden.
Dat gij bijv. de oude doop- en kerkregisters sinds de Napoleontische be
sluiten dienaangaande, niet als bestanddeelen van een gemeentelijk archief
zoudt beschouwen, wil er bij mij niet in.
Maar ik kan mij natuurlijk vergissen.
Is echter mijne veronderstelling juist, hoe houdt gij dan uw' stelling vol
bepaaldelijk met betrekking tot de stukken betreffende de grondverga
deringen om over die van andere commissiën te kunnen oordeelenzoude
nadere aanduiding moeten hebben plaats gehad tegenover de vrij wel
duidelijke bewoordingen van
art. 11 van een proclamatie der Constituerende Vergadering, represen
terende het Bataafsche volk van 27 Maart 1798 (Utrechtsch Plakkaatboek
le Verv. p. 513);
van art. 29 van een decreet van het Vertegenwoordigend Ligchaam des
Bataafschen Volks, van 13 Mei 1799 (1. c. p. 557); welk decreet bij
publicatie van het Uitvoerend Bewind wederom werd afgekondigd op 8
Mei 1800 (1. c. p. 577);
en eindelijk van art. 24 der publicatie van het Staatsbewind der Bataafsche
Republiek van 18 Febr. 1803 (1. c. p. 645); welke alle overgifte, ter
hand stelling, in bewaring geving aan de besturen der gemeenten van
bedoelde stukken gelasten?
En nu moogt gij niet antwoordendat de aangehaalde plaatsen niet
uitdrukkelijk alle mogelijke stukken betreffende de grondvergaderingen
noemen, om de eenvoudige reden, dat gij in uw stuk geen uitzondering
hebt gemaakt.
Met den wensch dat wij ons spoedig zullen mogen verheugen in de
unanieme aanneming van „het hoofdbeginsel" niet alleen, maar ook in
de toepassing er van in de practijk, eindig ik, mij teekenende
Hoogachtend, Uw Dw.
SEERP GRATAMA.
49
Oh. V. LANGLOIS et H. STEIN.
Waar wij jaarin, jaaruit archiefstukken zien afdrukken en aldus ge
meengoed worden, kan er reden zijn tot verwondering dat iemand den
moed heeft gehad eenige studie te publiceeren over een der onderwerpen,
waarop die stukken pas het noodige licht werpen, voordat deze zijn
uitgegeven.
Men zou geneigd zijn dien moed te betreuren en aller krachten willen
richten op het uitgeven van archivalia. Toch zou dit verkeerd zijn
want het levend maken, het doen spreken van het doode materiaal, om
het zoo uittedrukkenleidt tot juiste appreciatie wat verdere uitgave
verdient en bewaart voor een ondoordachtemachinale opeenhooping van
bouwstoffen voor de helft ongeschikt of in minder bruikbaren vorm gegoten.
Bronnenuitgave en bewerking moeten hand in hand gaante meer nu
de bewerker veel minder dan vroeger zich behoeft te bepalen tot de
uitgegeven bronnen. Tiet moge hem vaak moeite kosten, in den regel
lean hij toch thans de wetenschap verkrijgen, waar de voornaamste ge
gevens voor de studiedie hem aantrektte vinden zijn.
Maar het is niet te ontkennen, ook al schroomt hij die moeite niet,
hij loopt ook nu nog gevaar dat een onverwachte vondst van hem
onbekend gebleven schrifturen al zijne beschouwingen omverwerpt en zijn
arbeid vruchteloos maakt.
Ook nu nog missen wij te veel een beknopt overzicht, zoo volledig
mogelijk van de bronnen onzer vaderlandsche geschiedenis in binnen- en
buitenland. Voor ons kleine land doet zich de behoefte daaraan zeker
minder gevoelen dan elders. "Wat het binnenland betreft kan men zich
de uitgegeven archief-inventarissen gemakkelijk aanschaffen, de verslagen
omtrent 's Rijks-archieven zijn in aller handen en eigen onderzoek wordt
niet door groote afstanden bemoeielijkt. Bovendien is de hulpvaardigheid
der archivarissen maar het geeft geen pas daarop in ons eigen tijd
schrift te roemen. Voor het buitenland kan men slechts hopen dat het
Gouvernement op den ingeslagen weg voortga en de wetenschappelijke
reizen van Rijkswege verveelvuldigeliefst voor een beperkt territoir dat
echter dan ook z. t. z. uitgeput moet worden.
Maar wat niettemin ten onzent een desideratum blijft, is voor groote
landen een vereischte. Voor Frankrijk, het klassieke land der archief
regeling, zijn de schrijvers van het hierboven vermelde werk niet de
eersten, die dit hebben ingezien, maar de wijze, waarop zij de kolossale
op zich genomen taak hebben volbracht, doet het de moeite waard zijn
op hun werk de aandacht te vestigen en hun een en ander natevertellen
omtrent de archief-regeling in hun vaderland.
PAR