44
mijn stuk aangestipte onderwerpen. Integendeel, was de zaak geloopen
zooals ik mij had voorgestelddan waren wij langs eenigszins anderen weg
even ver geweest als wij nu zijn. Ja, naar ik meen, nog iets verder.
Yeroorloof mij dus u te vertellen, hoe dat zou zijn geweest. Misschien
wordt u dan de houding van het bestuur ook eenigszins begrijpelijker.
Aan de orde was gesteldook omdat het onderwerp in het Archievenblad
was ter sprake gebracht: De scheiding tusschen oud en nieuw archief.
Waarom dit niet had moeten geschieden, is mij uit uw schrijven niet
duidelijk geworden. Immers de aangenomen conclusie spreekt zich klaar
en duidelijk uit omtrent de taak van den archivaris, niet alleen wat betreft
den tijd, waaruit de stukken moeten dateeren, aan welke hij zijn' arbeid en
zorgen heeft te wijdenmaar bepaaldelijk over aard en wezen dier taak
zelve. De beslissing toch op dit punt gevallengeeft aandat er geen
intrinsiek verschil moet worden gezien tusschen de stukken behoorende tot
oud of nieuw archief, dat de archivaris functiën vervult van administratie
ven aardbehoorende tot het bestuur der gemeenschapwier archief hij
beheert, en dat zijne taak dus niet slechts van wetenschappelijk historischen
aard is. Zoo opgevat laat de behandeling zich zelfs als n°. 1 van ons
programma verdedigen.
Hoe dit zijik kon begrijpendat met het overigehetwelk nog op de
jaarvergadering moest ter sprake komen, voor punt n°. 2 der agenda, niet
veel tijd zou overblijven. Ik wilde daarom ook juist „een geanimeerde
conversatie", zooals u het noemt, uitlokken om eens te hooren, of argu
menten tegen de hoofdstrekking van mijn betoog zouden worden aangevoerd.
En zoo jaom deze dan laternaar eisch van zaken schriftelijk te kunnen
bestrijden. Zoo neendan mocht daaruit toch al voorloopig worden
opgemaaktdat die hoofdstrekking instemming vonden dat dus van dit
hoofdbeginsel mocht worden uitgegaan. Wij hadden dan nu reeds geweten
of en zoo ja welke bezwaren daartegen zouden kunnen worden aan
gevoerd. Gij hadt in uw betoog nog meer bepaaldelijk daartegen kunnen
te velde trekken. Iets wat aan het door ons beiden beoogde doel nog
meer bevorderlijk ware geweest.
Hiermede in overeenstemming had het bestuur zich geen bepaalde
gedragslijn gesteld en zich voorbehouden naar den eisch der omstandig
heden te handelen. Waarschijnlijk zoude het dan de meer gezette en
meer in bijzonderheden gaande behandeling van ditgelijk gij te recht
zeidet hoogst gewichtig onderwerp hebben uitgesteld, dat dan op de
volgende vergadering met eenige zekerheid over de denkbeelden omtrent
het hoofdbeginsel aan de orde ware geweest. Evenals nu zonder die
zekerheid.
Gij hadt geen vrede met deze wijze van handelen; ik kan dat begrij
pen, al deel ik uw bezwaren niet. Dat het mijne bedoeling niet was
de zaak alleen mondeling af te doen, volgt uit het bovenstaande.
45
Uwe twee eerste bezwarendie in de discussie niet zoo duidelijk bleken
ik constateer dit uitdrukkelijk zouden in mij geen tegenstander heb
ben ontmoet, ware de behandeling doorgegaan. Nu nog het derde: het
vierde, dat vooral tegen het bestuur is gericht, bespraken wij reeds. Hier
wil ik erkennen, dat ik meer dan verleden jaar het nut van het stellen
van enkele regels inzie; al moet ik er direct bijvoegen, dat ik toen aan
meer in bijzonderheden tredende dan bijv. uwe conclusies heb gedacht.
Ik zal mij dus zeer goed kunnen vereonigen met het aannemen daarvan
door de vergadering, en wil de beteekenis daarvan niet onderschatten.
Alleen, er zij nogmaals opgewezenook ten vorigen jare heb ik mij a
priori daartegen niet verzet Maar, en hier kom ik op het punt,
hetwelk mij vooral de pen deed opvatten, daar ik het hoofdbeginsel be
schouwde als in theorie vrij wel algemeen erkendnaar de tegenwoordige
meening niet meer weersproken ik beroep mij op het door u zelf
medegedeelde omtrent de laatste vergadering der rijksarchivarissen
maakte ik daaruit eenige gevolgtrekkingen en lichtte die nader toe. Als
een stelling, tot wier bewijs men in den tegenwoordigen tijd niet veel
woorden meer gebruikt, van welke men uitgaat als van een gemeen-
schappelijken grondslagzoo kwam mij het hoofdbeginseldoor ons beiden
erkend, voor. Niet als een axioma. Het woord is door mij niet gebruikt
ter vergadering, 's Avonds misschien, toen wij het punt nog eens be
spraken, in het vuur van het discours, maar ge zult het wel met mij
eens zijngij die toch ook iets voelt voor een diner of een rijtoer na
afloop der werkzaamheden op een wat sterke beweringeen niet in
allen deele juist gezegde, dan gebruikt, vat men den spreker onmiddellijk,
niet maanden later, schriftelijk en in het publiek. Vooral omdat gij toch
wel kondt veronderstellen, dat de feiten, waarop gij u beroept om aan te
toonendat wij hier niet met een axioma te doen hebbenmij niet ge
heel onbekend waren.
Nu moet ge niet denkendat ik niet gaarne nog menig genoegelijk
uurtje na afloop eener jaarsvergadering met u hoop te zitten praten.
Maar, waar wij een „ernstige discussie" voeren en dat nog wel schriftelijk,
is het toch wenschelijk het debat op de vergadering zelf en de geani
meerde conversatie van later uiteen te houden.
Wij kunnen dus vaststellen, dat gij wat minder optimistisch denkt over
de algemeene erkenning van het hoofdbeginsel, door ons als het juiste
beschouwd, dan ik. De erkenning in theorie natuurlijk, daarover loopt
de questie. Dat in de practijk nog veel aan de toepassing ontbreekt
geef ik toemaar niet als bewijs tegen den meer en meer algemeenen
ingang, dien het beginsel heeft gevonden. Immers die toepassing levert
Dat mr. Bondam zich in dezen uitdrukkelijk aan uwe zijde zoude hebben geschaard, is min
der juist. Het door U vermelde werd door hem gezegd bij de discussie over de scheiding van
oud- en nieuw-archief.