42 hun formeelen inhoud tot serieën vereenigd zijn, behoort m. i. in den inventaris ook alleen de formeele inhoud dier serieën beschreven te wor den terwijl de inventaris den materieelen inhoud der tot dossiers vereenigde stukken moet doen kennen. Anders verliest inderdaad de geheele onder scheiding haar grond. De vroegere secretarissen, onder wie het archief is ontstaan, voegden tot dossiers alleen die stukken bijeen, die hun om hun inhoud belangrijker voorkwamen dan de andere. Het aanleggen van doorloopende serieën ingekomen of uitgaande stukken had juist ten doel de afzonderlijke beschrijving der stukken die in de oudste tijden, toen de verschillende corporatiën nog eenvoudiger waren ingericht, regel ge weest was overbodig te maken. Men miskent m.i. dan ook de ge maakte onderscheidingwanneer men de tot eene serie vereenigde losse stukken afzonderlijk beschrijft. Wil men dat doendan verricht men misschien een zeer nuttig werk, maar een inventaris maakt men niet. Ik kan den heer Gratama dan ook niet toestemmendat het wenschelijk is „daar, waar het archief van betrekkelijk geringen omvang is, ten aan zien der oudste stukken den inventaris tevens tot regestenlijst te maken". Bij het maken van een inventaris en bij het samenstellen van eene re gestenlijst plaatst men zich op twee verschillende standpunten, die niette vereenigen zijn. Wie een inventaris bewerken wil, moet zich zooveel mogelijk plaatsen op het standpunt van het lichaamwelks archief hij regelten aan dit standpunt zal hij meermalen verplicht zijn het gemak van hendie het archief wenschen te raadplegen en met de oude toestanden dikwijls minder nauwkeurig bekend zijn, op te offeren. Bij het samen stellen van regestenlijsten heeft men zich een geheel ander doel voor oogen te stellen. Hierbij staat het belang van den tegenwoordigen on derzoeker op den voorgrond. Men vraagt niet, welk belang de corpo ratie in wier archief het stuk beruster bij hadmaar welk belang de geschiedenis bij het stuk hebben kan. Ik heb daarom bij het beschrij ven der stukken steeds hetzelfde systeem gevolgd: een stuk uit de 15e eeuw was voor het toenmalige stadsbestuur niet belangrijker dan een gelijksoortig document uit de 190 eeuw voor het tegenwoordige gemeente bestuur, en behoort dus, waar men zich bij de regeling op het standpunt van den magistraat „in der tijd" plaatst, niet anders beschreven te worden. Alleen in zooverre dienen de oudere stukken meer afzonderlijk beschre ven te worden, als blijkt en meestal zal dat blijken dat in de oudste tijden het dossiersysteem is toegepast. R. FRUIN Th.A.zn. 43 Naar aanleiding van „Het hoofdbeginsel voor de ordening van archieven" door IVIr. S. Muller Fzn. Geachte Collega! Ten zeerste verheug ik mij over het verschijnen van uw stuk: „Het hoofdbeginsel voor de ordening van archieven". Klaar en duidelijk toch is door u dat hoofdbeginsel uiteengezet. Zoo klaar en duidelijkdat naar ik geloof, de door u aan het slot daarvan genomen conclusies op do hoofdpunten geen tegenspraak meer zullen ontmoeten. Ik verheug mij hieroveromdat daarin door u is gevolg gegeven aan den wensch tot schriftelijke gedachtenwisseling over dit hoogst belangrijk punt, aan het slot der vorige jaarvergadering door mij uitgesproken. Een wensch, die door de vergadering gedeeld, zeker mede het zijne bijbracht tot het besluit om het door mij aan de orde gestelde punt: „Algemeene regels omtrent ordening en inventarisatie van archieven van kleinere steden en waterschappen", tot de volgende jaarvergadering uit te stellen. Uwe conclusies onderschrijf ik dan ook van ganscher harte. Terecht wordt naar mijn oordeel daarin door u gezien het hoofdbeginsel voor de ordening van archieven; uw betoog daarover is even keurig als afdoende. Als ik nu tochnaar aanleiding van uw in het vorig nummer geplaatste stuk, de pen opvat, dan is dat zeker allerminst om een bestrijding daarvan te leverenen evenmin om „het hoofdbeginsel" nog nader uiteen te zetten. Waartoe dan wel, vraagt gij misschien reeds bij u zelve? Het antwoord kan gemakelijk zijn1 om mijn' figuur te redden en de gedragslijn van het bestuur althans te verklaren, zij het dan naar uwe wijze van zien niet te rechtvaardigen, en 2°. om bij enkele punten in uw schrijven aangeroerd nog een oogenblik stil te staan. Om dan met het eerste te beginnen, zooals het behoort. Naar uwe wijze van voorstelling heb ik wel een beetje wonderlijk ge daan. Na toch geschreven te hebben over „eenige regelen", zoude ik bespreking over alle regels hebben aangekondigd en dan den grondregel, welken ik, het is waar, kort maar dan toch even als zoodanig aan wees en besprak, als een axioma hebben gequalificeerddat als „uit zijnen aard niet voor bewijs vatbaar" maar eenvoudig diende te worden aangenomen, ten gevolge waarvan dan weêr aan de daaruit getrokken consequenties geen ontsnappen zoude zijn. ISu heb ik het niet zoo leuk aangelegd, en het mij niet zoo gemak kelijk gemaakt. Het verschil tusschen den titel van mijn betoog in den vorigen jaargang en het te bespreken onderwerp is onbetwistbaar, maar dat ik nu even op de vergadering een beslissing over alle regels had willen uitlokken, volgde daaruit dan ook niet. Zelfs begeerde ik niet een bespreking van alle in

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1893 | | pagina 6