■ill mÊÊ KI li Ir 11 I I r wetenschappelijke, maar tevens het afgeronde, het afgemaakte van zijn inhoud. Geene bijdragen van te hooi en te gras gemaakte aanteekeningenlosjes aaneengeregen maar afgewerkte studiën zoo mogelijk het laatste woord gevende. Bovendiende archieven waren er aan het woordmaar zij vonden in de Roever een tolk, die den degelijken inhoud in een aangenamen vorm wist over te brengen. Deze gave van de Roever kwam uit den aard der zaak nog meer tot haar recht in andere geschriften van zijne hand, voor een grooter publiek bestemd. Zijne Kijkjes in onze oude Amstelstad, zijn Amsterdamsch Jaarboekje, zijn gelukkige greep Yan vrijen en trouwen, zij waren uitnemend geschikt om een breede schare van lezers te boeien en hen een andere meening dan de gangbare omtrent archieven en hun inhoud te doen krijgen. In dat alles blonk uit wat de Roever's persoonlijkheid ver vulde, wat haar mogen wij zeggen adelde, toewijding. Toewijding aan waarheidaan wat hij liefhadaan wat hij voor goed erkende. Afkeer van bedrog en phrases en halfheid. Waar hij meende dat het zijn plicht was ze te bestrijdenuitte zich die afkeer met een scherpte en een hartstocht welke hen, die hem niet goed kenden verbaasdengewend als zij waren aan zijn humaniteit en goedhartigheid. De Roever's laatste levensjaar was er één van zware beproeving. Sinds 1882 gehuwd met Johanna Louise van der Goes ontviel zijne echtgenoote hem op 't onverwachts in het voorjaar van 1892. Dat verlies bleef zwaar op hem drukken en al liet hij zich aller minst door zijn droefheid overheerschende ware levensvreugde scheen voor hem te zijn verdwenen. Bij zijne kinderen in de eerste plaats, maar daarnaast ook in zijn werk zocht hij afleiding. Evenwel, wie hem kort voor zijn heengaan in zijn arbeidsvertrek zag, overladen met het vele, dat hij op zich had genomen en toch ver vuld met plannen voor de toekomst, wist dat hij wel gebogen maar niet gebroken was. Ook zijn leed is thans geleden en moest de slag vallen dan was het goed aldushij is van ons heengegaan onbewust van al wat hij achterliet, onbewust vooral van het ver lies dat zijne kinderen leden. Ons laat hij na niet alleen het vele, waarmede hij onze kennis heeft verrijkt, maar vooral ook de weldadige herinnering aan zijn persoon. Waar men een betrekkelijk jeugdig leven in de volheid van zijn werkkracht ziet afgebroken, komt onwillekeurig de vraag waartoe? op de lippen. Een onnutte vraag, wanneer daarmede naar de bedoeling van het weggenomen zijn gevorscht wordt, een vruchtdragende, wanneer zij beduidt: waarop kan dit sterven voor ons van invloed zijn? En is dan het aangewezen antwoord: om het bezielend voorbeeld van den overledene voor oogen te houden en in zijn geest werkzaam te zijn, dan is dit zeker de beste hulde zijner nagedachtenis, de beste waardeering zijner vriendschap. Nicolaas de Roever, zoon van Andries de Roever en Anna Maria Louise Elisabeth Kluytenaar, werd 3 December 1850 te Amsterdam geboren. Na een paar jaar op een notariskantoor werkzaam te zijn geweest, werd hij 1871 als student ingeschreven in zijne geboortestad. Als zoodanig vervulde hij 1877 het rectoraat vau het corps. Den 4en Juli 1878 promoveerde hij te Utrecht tot Dr. jur. utr. op eene dissertatie over de Amsterdamsche Wees kamer. Reeds 28 September 1877 was hij aangesteld tot adjunct archivaris van Amsterdam; den 4en Maart 1885 volgde hij na het overlijden van den archivaris Dr. P. Sciieltema dezen op. Sinds 1 Februari 1882 was hij buitendien lector in het Oud Yaderlandsch recht aan de Gemeentelijke Universiteit. Bij verscheidene genootschappen had hij zitting in het bestuur. 1 s 'N Éi-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1893 | | pagina 9