hart niet op de tong en zijne hartelijkheid had geen luidruchtig karakter. Een eerste ontmoeting gaf den indruk van veelzijdige kennis en degelijkheid, die zich op bescheiden wijze uitte, maar niet tot vertrouwelijkheid uitlokte. Maar wie het voorrecht had nadel en meer tot hem in betrekking te komen, erkende al ras dat hij een niet alledaagsch man voor zich had. Bij het herdenken van hem treft het wellicht nog meer dan tijdens zijn leven hoe edel hij in zijn doen en denken, hoe waar en hoe eerlijk zijn natuur was. Maar al waren zijn eenvoud en ongedwongen hartelijkheid oorzaak dat men den indruk daarvan zich tijdens zijn leven minder bewust werdmen gevoelde onwillekeurig het weldadige van een omgang met een man als hij. Wie hem vaak ontmoette, moest zich wel zeer tot hem aangetrokken gevoelen. Begaafd met een zeldzame werkkracht, van heilig vuur bla kende voor zijn studie en zijne betrekking, werd hij nooit geleid door streven naar succes of lagere motieven; bij zijn werk zocht hij nooit zichzelf, maar alleen dat waarin hij belangstelde. Waar zijn kennis de resultaten van de studie van anderen kon aan vullen, stond hij die gaarne zonder voorbehoud af. Waar dit vrienden ten goede kwamdeed het mededeelen en ten gebruiko geven zijner aanteekeningen hem meer genoegen dan te voren het vinden er van. De Boe ver was dan ook een vriend aan wien niet te twijfelen vielmen wist dat het niet aan hem zou liggen als die vriend schap ooit voor den dood zou verbroken worden. Zulk een vriend te verliezen zal bij velen op den achtergrond schuiven het verlies dat de historische wetenschap en het archivariaat lijden. De eerste had uit den aard der zaak bij hem de oudste brieven. Reeds als knaap doorkruiste hij met zijn neef en boezemvriend de Vries straten en stegen van zijn geliefd Amsterdam, zoekende naar oude merkwaardige gevels en genietende van interessante ouwerwetsche stadsgezichten. Geen wonder dat hij er thuis was j als slechts zeer enkelen. Heeft ooit iemand zijne roeping gevon den, dan was hij het, toen hij nog vóór volbrachte studie den stads archivaris als adjunct werd toegezegd. In de zeven jaren van dat adjunctschap werkte hij met grenzenlooze vlijt het archief door. Dit was door Dr. Scheltema met groote volharding en ijver uit de bureaux bjeengebrachtopgesteld, ingedeeld en geïnventari seerd. Hoezeer dit geapprecieerd mocht worden, was het archief niet wetenschappelijk georganiseerd, zooals men dit dan ook pas in onzen tijd eischt. Was het aan de Roever natuurlijk niet mogelijk tijdens het leven van zijn voorganger diens regeling door een andere te vervangenhij leerde het archief door en door ken nen en dus ook de wijze, waarop eene reorganisatie zou moeten worden aangevangen en voortgezet. Toen hij in 1885 als archi varis optrad, werd aan die reorganisatie reeds spoedig de hand geslagen en werden de hoofdtrekken vastgesteld van het plan, volgens welke zij zou geschieden. Dat zij aanvankelijk niet den gewenschten voortgang hadwas het gevolg van het gebrek aan arbeidskrachten en reeds spoedig de aanstaande verhuizing naar het nieuwe archiefgebouw, die in vele opzichten tot uitstel dwong. De overbrenging naar de nieuwe huizinge liep in beste orde af; het archief werd opgesteld, het personeel werd vermeerderd, een staf van vrijwillige medewerkers vormde zich allengs en de nieuwe regeling van het Amsterdamsch archief kon thans met kracht worden ter hand genomen en doorgevoerd. De Roever sprak mij den dag vóór zijn overlijden nog met geestdrift over zijne plannen dien aangaande, niet alleen, hoe hij de bundels en deelen van zijn archief meende te plaatsen en te inventariseren, maar vooral hoe hij den inhoud vruchtdragend hoopte te maken

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1893 | | pagina 7